7.1 Grammatica_opdracht 8 t/m 10_Koppelwerkwoord, hww, zww LES 3

Welkom!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7 Taalverzorging 3
Leerwerkboek B

7.1 Grammatica 
Herhaling naamwoordelijk gezegde (9.1)
Uitleg nieuw onderdeel: Koppelwerkwoord_blz. 14 t/m 17


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
Aan het einde van de les:
1) Weet je wat een koppelwerkwoord is.
2) Kun je een koppelwerkwoord herkennen in een zin.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
1.  Herhalen naamwoordelijk gezegde
2. Uitleg koppelwerkwoord
3. Oefenen via LessonUp
4. Opdrachten maken

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef het belangrijkste verschil tussen een naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde aan.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Zij blijft de beste danseres van de groep.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Zij hebben heel hard staan schreeuwen.
A
werkwoordelijk gezegde = hebben staan
B
naamwoordelijk gezegde = hebben heel hard
C
werkwoordelijk gezegde = hebben staan schreeuwen
D
naamwoordelijk gezegde = hebben hard

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Zij wordt morgen 13 jaar.
A
werkwoordelijk gezegde = wordt
B
naamwoordelijk gezegde = wordt morgen
C
werkwoordelijk gezegde = wordt morgen
D
naamwoordelijk gezegde = wordt 13 jaar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Zij wordt morgen 13 jaar.
A
werkwoordelijk deel = wordt, naamwoordelijk deel = 13 jaar
B
werkwoordelijk deel = 13 jaar, naamwoordelijk deel = wordt

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat aangeeft wat er gedaan wordt. 

Zelfstandig werkwoorden worden ook wel doe woorden genoemd. 

Ze geven in een zin aan dat er een handeling wordt uitgevoerd.  

Zij gaan dadelijk heel hard rennen. rennen = zelfstandig werkwoord




Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hulpwerkwoord
Een hulpwerkwoord is een werkwoord die het zelfstandig werkwoord ondersteunt. 
Een hulpwerkwoord geeft geen handeling aan in de zin.
‘Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt’. 
Het zelfstandig werkwoord in deze zin is ‘gemaakt’ en het hulpwerkwoord is ‘heb’.



Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden
zijn
worden
blijven
blijken 
lijken
schijnen 
heten 
dunken  
voorkomen

Oefenen met koppelwerkwoorden? Leg uit of de werkwoorden in de onderstaande zinnen koppelwerkwoorden of gewone werkwoorden zijn!

Hij komt me niet bekend voor.
Oma blijft thuis.
Het bleek een hele lange dag te zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden kunnen altijd vervangen worden door een ander koppelwerkwoord uit het rijtje. 

‘Ria is mijn buurvrouw’. Het koppelwerkwoord in deze zin is ‘is’. 
‘Ria blijkt mijn buurvrouw’ en ‘Ria wordt mijn buurvrouw’. 

De betekenis van de zin verandert wel, maar het blijft nog steeds een grammaticaal juiste zin.


Hij komt me niet bekend voor.
Oma blijft thuis.
Het bleek een hele lange dag te zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een toestand, functie of eigenschap. Het onderwerp geef geen handeling aan (het doet niets), maar is iets.

Oscar is een gezellig huisdier.

Mijn ouders worden soms gek van mijn gedrag.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantekeningen
Zelfstandig ww
Hulpww
Belangrijkste ww in de zin. Kan alleen in de zin staan.
Ondersteunt het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord.
Geeft aan wat er gedaan wordt. Geeft de handeling aan.
Geeft geen handeling aan.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantekeningen
Koppelww
Voorbeeld
Belangrijkste werkwoord in de zin. Kan alleen in de zin staan.
Koppelwerkwoord hoort bij het naamwoordelijk gezegde.
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een toestand, functie of eigenschap. Het onderwerp geef geen handeling aan (het doet niets), maar is iets.
Mijn oom is dokter.
Mijn zus wordt later verpleegster.
kww = zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aantekeningen
Een koppelwerkwoord (kww) kan alleen staan in de zin.

Een zelfstandig werkwoord (zww) kan alleen staan in de zin.

Een hulpwerkwoord (hww) staat NOOIT alleen in de zin, altijd met een zww of kww.

Een zin heeft OF een zww OF een kww (nooit zww + kww).

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van een zelfstandig werkwoord?
A
Kan NOOIT alleen in de zin staan.
B
Kan alleen in de zin staan.
C
Koppelt een eigenschap aan het onderwerp.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van een hulpwerkwoord?
A
Kan NOOIT alleen in de zin staan.
B
Kan alleen in de zin staan.
C
Koppelt een eigenschap aan het onderwerp.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van een koppelwerkwoord?
A
Kan NOOIT alleen in de zin staan.
B
Kan alleen in de zin staan.
C
Koppelt een eigenschap aan het onderwerp.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Joost blijkt een goede voetballer.
A
blijkt is een hulpwerkwoord
B
blijkt is een koppelwerkwoord
C
blijkt is een zelfstandig werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sarah is balletdanseres.
A
blijkt is een hulpwerkwoord
B
blijkt is een koppelwerkwoord
C
blijkt is een zelfstandig werkwoord

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Anna en Hanna gaan samen een uur hardlopen.
A
gaan is een koppelwerkwoord
B
gaan is een hulpwerkwoord
C
gaan is een zelfstandig werkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Anna en Hanna gaan samen een uur hardlopen.
A
hardlopenis een koppelwerkwoord
B
hardlopen is een hulpwerkwoord
C
hardlopen is een zelfstandig werkwoord

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nova wordt blij van verse sneeuw.

A
wordt is een koppelwerkwoord
B
wordt is een zelfstandig werkwoord
C
wordt is een hulpwerkwoord

Slide 26 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Nova heeft vier dagen carnaval gevierd.
Wat is het zelfstandige werkwoord in deze zin?
A
heeft
B
gevierd

Slide 27 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Nederlands is het leukste vak van de school!
is =
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 28 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Aan het werk
Maken: opdracht 7 t/m 10, blz. 14 t/m 16

Klaar?
Maak de opdrachten (voorin de klas)

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat een hulpwerkwoord is.
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat een zelfstandig werkwoord is.
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat een koppelwerkwoord is.
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies