Je gaat elkaar feedback geven op deze punten:
Coherentie:
Je gebruikt soms veelvoorkomende voeg- en verwijswoorden (bijv. ‘because’, ‘but’, ‘so’, ‘then’, ‘this’ en ‘him’). Je brengt op een eenvoudige manier opbouw aan (bijv. opsomming). Je mag nog fouten maken.
Woordenschat en woordgebruik:
Je gebruikt veelvoorkomende woorden om zelf zinnen te maken. Je gebruikt veel standaardzinnen. Je gebruikt lidwoorden meestal correct. Je gebruikt veelvoorkomende combinaties van voorzetsels (bijv. ‘to ask for’, ‘to think of’) soms correct.
Grammaticale correctheid:
Je woordvolgorde en werkwoordsvormen zijn meestal correct. De werkwoordstijden gebruik je soms goed.
Vloeiendheid:
Je maakt korte zinnen. Je spreektempo is vrij laag. Je laat regelmatig pauzes vallen en moet je zinnen soms opnieuw beginnen.
Uitspraak:
Je gesprekspartner kan je verstaan, maar moet af en toe om herhaling vragen.