Bijvoeglijke bijzin

De bijvoeglijke bijzin
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De bijvoeglijke bijzin

Slide 1 - Tekstslide

Doel

Ik weet wat een bijvoeglijke bijzin is

Ik kan een bijvoeglijke bijzin benoemen in een zin

Slide 2 - Tekstslide

herhaling: bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling is een bepaling die meer informatie geeft over een zelfstandig naamwoord (zoals fiets). 
- nooit een zelfstandig zinsdeel, 
- maken altijd deel uit van een ander zinsdeel, zoals het onderwerp of lijdend voorwerp.  

Mijn sportieve buurvrouw heeft een mooie fiets’ .

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld: Bijvoeglijke bijzin



 De wedstrijd, die ingelast werd, speelden  de voetballers  in de Kuip.

 die ingelast werd → (bijvoeglijke bijzin bij) wedstrijd


De bijvoeglijke bepaling ‘die ingelast werd’ bevat een pv (werd) en is daarom een bijvoeglijke bijzin en GEEN bijvoeglijke bepaling

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin 
  • Een bijvoeglijke bijzin zegt iets over een ZN
  • De bijvoeglijke bijzin heeft altijd een PV.
  • Je kunt het vervangen door een BN.
  • Een bijvoeglijke bijzin begint meestal met het woord die, dat, wie of wat.
  • De bijvoeglijke bijzin is geen zelfstandig zinsdeel.

Slide 5 - Tekstslide

Een bijvoeglijke bijzin is een apart zinsdeel.
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De kinderen die daar lopen, zijn moe, omdat ze gegymd hebben.
B
Die kinderen zijn, door de gymles, moe.
C
Die kinderen daar zijn moe van het gymmen.
D
Omdat zij gegymd hebben, zijn die kinderen moe.

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De docent, heeft weer een leerzame quiz gemaakt.
B
De docent Nederlands heeft, vandaag, weer een quiz gemaakt.
C
Een quiz is weer gemaakt door de docent die Nederlands geeft.
D
Een quiz is gemaakt door de docent, Nederlands.

Slide 8 - Quizvraag

Het kasteel dat daar staat, is al jaren onbewoond.

De bijvoeglijke bijzin =
A
Het kasteel dat daar staat
B
dat daar staat
C
Het kasteel is al jaren onbewoond
D
is al jaren onbewoond

Slide 9 - Quizvraag

een bijvoeglijke bijzin is
A
een zin en deze heeft een eigen persoonsvorm
B
is een zin, maar zonder persoonsvorm
C
is geen zin, maar een toevoeging
D
is een hoofdzin

Slide 10 - Quizvraag

Een bijvoeglijke bijzin begint met een
A
voegwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
woord: die, dat, wie of wat

Slide 11 - Quizvraag

Wat is denk je een bijvoeglijke bijzin?
A
het voegt iets bij
B
het zegt iets over het lijdend voorwerp
C
het zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
het is een bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bijzin?

De vrouw die daar fietst is vrolijk
A
De vrouw die
B
die daar fietst is vrolijk
C
De vrouw
D
die daar fietst

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide