Do 19 okt de bijvoeglijke bijzin

Do 19 okt de bijvoeglijke bijzin
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Do 19 okt de bijvoeglijke bijzin

Slide 1 - Tekstslide

De bijvoeglijke bijzin

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin 
  • Een bijvoeglijke bijzin zegt iets over een ZN
  • De bijvoeglijke bijzin heeft altijd een PV.
  • Een bijvoeglijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord.
  • De betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wat en wie.
  • De bijvoeglijke bijzin is geen zelfstandig zinsdeel

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
De bijvoeglijke bijzin is een bijvoeglijke bepaling met een persoonsvorm.

Vind de bijvoeglijke bijzin:
 De wedstrijd die ingelast werd speelden  de voetballers  in de Kuip.

 die ingelast werd → (bijvoeglijke bijzin bij) wedstrijd

De bijvoeglijke bepaling ‘die ingelast werd’ bevat een pv (werd) en is daarom een bijvoeglijke bijzin en GEEN bijvoeglijke bepaling

Slide 4 - Tekstslide

De bijvoeglijke bijzin
Als een bijvoeglijke bepaling een bijzin is, noemen we dat een bijvoeglijke bijzin. (bvb-zin)
De bijvoeglijke bijzin is geen apart zinsdeel, maar vormt samen met het antecedent (dat waar het over gaat) een zinsdeel.

De bijvoeglijke bijzin begint meestal met die, dat, wie of wat.

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
De bijvoeglijke bijzin is een bijvoeglijke bepaling met een persoonsvorm.


Vind de bijvoeglijke bijzin:
 De wedstrijd die ingelast werd speelden  de voetballers  in de Kuip.

 die ingelast werd → (bijvoeglijke bijzin bij) wedstrijd

De bijvoeglijke bepaling ‘die ingelast werd’ bevat een pv (werd) en is daarom een bijvoeglijke bijzin en GEEN bijvoeglijke bepaling

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
Doel:
Je kunt een bijvoeglijke bijzin herkennen in een zin

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Een bijvoeglijke bijzin is een apart zinsdeel.
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

De bijvoeglijke bijzin kan ook beginnen met voorzetsel + wie of wat
A
onjuist
B
juist

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De kinderen die daar lopen, zijn moe, omdat ze gegymd hebben.
B
Die kinderen zijn, door de gymles, moe.
C
Die kinderen daar zijn moe van het gymmen.
D
Omdat zij gegymd hebben, zijn die kinderen moe.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De docent, heeft weer een leerzame quiz gemaakt.
B
De docent Nederlands heeft, vandaag, weer een quiz gemaakt.
C
Een quiz is weer gemaakt door de docent die Nederlands geeft.
D
Een quiz is gemaakt door de docent, Nederlands.

Slide 12 - Quizvraag

Het kasteel dat daar staat, is al jaren onbewoond.
De bijvoeglijke bijzin =
A
Het kasteel dat daar staat
B
dat daar staat
C
Het kasteel is al jaren onbewoond
D
is al jaren onbewoond

Slide 13 - Quizvraag

Een bijvoeglijke bijzin begint met een
A
voegwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
betrekkelijk vnw.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de bijvoeglijke bijzin?

De vrouw die daar fietst is vrolijk
A
De vrouw die
B
die daar fietst is vrolijk
C
De vrouw
D
die daar fietst

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk voor do 2 nov
Maken opdr. 5 t/m 8



De bijvoeglijke bijzin.
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. (m.i.a)

Slide 16 - Tekstslide