Spelling les 2 basis

Vrijdag
6 september
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vrijdag
6 september

Slide 1 - Tekstslide

6-9-2023
  • Herhaling (kort)
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Meervoud
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd
verhuizen
antwoorden
eten
Ik
verhuis
antwoord
eet
jij/je/u
verhuist
antwoordt
eet
hij/zij/het
verhuist
antwoordt
eet
wij/jullie/zij
verhuizen
antwoorden
eten
... jij?
Verhuis jij?
Antwoord jij?
Eet jij?

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm Verleden Tijd
verhuizen
antwoorden
eten
Ik
verhuisde
antwoordde
at
jij/je/u
verhuisde
antwoordde
at
hij/zij/het
verhuisde
antwoordde
at
wij/jullie/zij
verhuisden
antwoordden
aten
... jij?
Verhuisde jij?
Antwoordde jij?
At jij?

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord



Klankvaste werkwoorden eindigen meestal op een -d of een -t.
Hoe kom je daar achter?
1. Soms hoor je het.
2. Regel van 't Kofschip.

Slide 6 - Tekstslide

1. Soms hoor je het.

Slide 7 - Tekstslide

2. Regel van 't Kofschip.

Slide 8 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
  • Wat is het nu?
  • Waarom heet het zo?

Slide 9 - Tekstslide

Schrijfregels bnw
  • Hoofdregel: zo kort mogelijk.
  • Je schrijft dus alleen dubbele letters wanneer de uitspraak anders verandert.
  • Over het algemeen plak je overal een e achter.
  • Het huis is afgebrand --> het afgebrande huis
  • Voltooid deelwoord --> bnw

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Samengevat:
  • Bijvoeglijk nw zegt iets over een zelfstandig nw.
  • Hoofdregel: zo kort mogelijk
  • Over het algemeen plak je over een e achter
  • Let op! Het woord moet wel uit te spreken zijn, anders een medeklinker verdubbelen (de geredde man).
  • Eindigt een vdw op -en, schrijf je het bnw hetzelfde (de gebakken taart).

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen
  1. Het plan is verbeterd - het _______________ plan
  2. De bommen zijn ontploft - de _______________ bommen
  3. De klok is verzet. - de _______________ klok
  4. De zuster is verkouden  - de _______________ zuster
  5. De foto is vergroot - de ____________vergrote___ foto

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Regels
Meestal -en of -s achter het woord
Bord - Borden
Tafel - Tafels
Soms klinker weghalen of toevoegen
vraag – vragen
blik – blikken
Verkeerde uitspraak? Schrijf je ’s.
Je schrijft ook ’s bij woorden die eindigen op y na een medeklinker.
opa – opa’s
ski – ski’s
hobby – hobby’s
Een f wordt vaak een v.
Een s wordt vaak een z.
golf – golven
buis – buizen
(maar: kaars – kaarsen)

Slide 16 - Tekstslide

Als het woord eindigt op ee, schrijf je ën erachter.
zee – zeeën
Soms op een andere manier. Meestal hoor je het wel hoe.
blad – bladeren
schip – schepen
Soms kun je het meervoud op twee manieren schrijven.
musea/museums
vitaminen/vitamines
appels/appelen
Van sommige woorden bestaat alleen een enkelvoud.
sla, muziek, rijst
Van sommige woorden bestaat alleen een meervoud.
kleren, paprikachips hersenen/hersens

Slide 17 - Tekstslide

Samengevat
Er zijn vele regels voor het schrijven van meervoud. Maak de opdrachten samen met de theorie ernaast. 

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
Wat? 

Spelling blok 2: 2.8 + 2.9
Spelling blok 3: 3.8
Wanneer?
Dinsdag, tevens hw controle!
Leren?
Theorie Spelling blok 1, 2 + 3
Hoe?
Fluistertoon met buurman/buurvrouw
Klaar?
Mag je iets voor jezelf doen

Slide 19 - Tekstslide