Spelling les 4 bijspijkeren

Vrijdag
20 september
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vrijdag
20 september

Slide 1 - Tekstslide

20-9-2023
  • Herhaling alle theorie
  • Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd
verhuizen
antwoorden
eten
Ik
verhuis
antwoord
eet
jij/je/u
verhuist
antwoordt
eet
hij/zij/het
verhuist
antwoordt
eet
wij/jullie/zij
verhuizen
antwoorden
eten
... jij?
Verhuis jij?
Antwoord jij?
Eet jij?

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm Verleden Tijd
verhuizen
antwoorden
eten
Ik
verhuisde
antwoordde
at
jij/je/u
verhuisde
antwoordde
at
hij/zij/het
verhuisde
antwoordde
at
wij/jullie/zij
verhuisden
antwoordden
aten
... jij?
Verhuisde jij?
Antwoordde jij?
At jij?

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm Verleden Tijd
Klankvaste werkwoorden
Hoor je het niet? --> 
Voorbeeld: ontploffen
  • Stap 1: stam ww
  • Stap 2: laatste letter
  • Stap 3: wel of niet in 't kofschip?

+ X

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord



Klankvaste werkwoorden eindigen meestal op een -d of een -t.
Hoe kom je daar achter?
1. Soms hoor je het.
2. Regel van 't Kofschip.

Slide 6 - Tekstslide

2. Regel van 't Kofschip.

Slide 7 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
  • Wat is het nu?
  • Waarom heet het zo?

Slide 8 - Tekstslide

Schrijfregels bnw
  • Hoofdregel: zo kort mogelijk.
  • Je schrijft dus alleen dubbele letters wanneer de uitspraak anders verandert.
  • Over het algemeen plak je overal een e achter.
  • Het huis is afgebrand --> het afgebrande huis
  • Voltooid deelwoord --> bnw

Slide 9 - Tekstslide

Schrijfregels bnw
  • Als het bijvoeglijk naamwoord gaat over een materiaal, schrijf er dan -en achter. De papieren zak.
  • Maar is het een modern materiaal? Schrijf er dan niets achter. De plastic zak
  • Bij een het-woord verdwijnt de -e als je er een voor zet. Het bezorgde pak – een bezorgd pak

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Regels
Meestal -en of -s achter het woord
Bord - Borden
Tafel - Tafels
Soms klinker weghalen of toevoegen
vraag – vragen
blik – blikken
Verkeerde uitspraak? Schrijf je ’s.
Je schrijft ook ’s bij woorden die eindigen op y na een medeklinker.
opa – opa’s
ski – ski’s
hobby – hobby’s
Een f wordt vaak een v.
Een s wordt vaak een z.
golf – golven
buis – buizen
(maar: kaars – kaarsen)

Slide 14 - Tekstslide

Als het woord eindigt op ee, schrijf je ën erachter. Let op klemtoon! 
zee – zeeën
orchidee – orchideeën
porie - poriën
Soms op een andere manier. Meestal hoor je het wel hoe.
blad – bladeren
schip – schepen
Soms kun je het meervoud op twee manieren schrijven.
musea/museums
vitaminen/vitamines
appels/appelen
Van sommige woorden bestaat alleen een enkelvoud.
sla, muziek, rijst
Van sommige woorden bestaat alleen een meervoud.
kleren, paprikachips hersenen/hersens

Slide 15 - Tekstslide

Samenstellingen
Een samenstelling is een woord dat uit twee of meer woorden bestaat. Je schrijft in het Nederlands zo veel mogelijk aan elkaar. 

  • politie + auto = politieauto
  • adoptie + ouder = adoptieouder

Slide 16 - Tekstslide

Samenstellingen
Soms is dan niet meteen duidelijk welke letters bij elkaar horen. Zet dan een liggend streepje tussen de woorden. Dit noem je een koppelteken. Dan is er geen letterverwarring meer.

  • gala-avond (niet: galaavond)
  • mini-jurk (niet: minijurk)

Slide 17 - Tekstslide

Samenstellingen
Soms schrijf je tussen de woorden van een samenstelling -e- of -en-. Welke tussenletters je schrijft, zie je in het schema in de theorie.

Slide 18 - Tekstslide

Samenstellingen
Soms hoor je een extra -s tussen twee delen van een samenstelling.


  • dorp + kerk = dorpskerk
  • oorlog + gebied = oorlogsgebied

Slide 19 - Tekstslide

Samenstellingen
Als het tweede deel met een s-klank begint, hoor je niet of je een extra -s moet schrijven. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een s-klank begint.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Trema
Ook bij woorden die geen samenstelling zijn, kan letterverwarring plaatsvinden.

kopieren → De letters ie zorgen voor letterverwarring.
beeindigen → De letters ee zorgen voor letterverwarring.
reunie → De letters eu zorgen voor letterverwarring.
amfibieen → De letters ee zorgen voor letterverwarring.

Slide 22 - Tekstslide

Trema
Om ervoor te zorgen dat je de woorden goed leest, plaats je een trema. Dat trema zet je boven de letter waar een nieuwe klank begint.
  • kopieren → kopiëren
  • beeindigen → beëindigen
  • reunie → reünie
  • amfibieen → amfibieën

Slide 23 - Tekstslide

Trema
Eindigt een woord op -ie en valt de klemtoon daar op? Dan schrijf je in het mv -ieën.

amfibie – amfibieën

Valt de klemtoon daar niet op? Dan schrijf je in het mv -iën.
bacterie – bacteriën

Slide 24 - Tekstslide

Regels (Theorie)

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk
Wat?
Spelling blok 7 (bijspijkeren): 1.7, 1.8, 2.8, 2.9, 4.11 + 4.12
Kijk zelf even waar voor jou de 'pijnpunten' liggen, begin dan eerst met het oefenen van deze onderwerpen.
Wanneer?
Deze les aan starten, hoeft niet af te zijn. Wel op tempo werken.
Leren?
Samenvatting in Classroom
Hoe?
Fluistertoon met buurman/buurvrouw, anders stil.
Je krijgt hier de hele les de tijd voor.
Klaar?
10 minuten voor einde mag je iets voor jezelf doen.

Slide 26 - Tekstslide