In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H4 taal
Rijk aan taal
Slide 1 - Tekstslide
De taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.
Deze taal heb je zeer waarschijnlijk op een natuurlijke maniergeleerd.
Kun je zowel Nederlands als Fries als moedertaal hebben? Waarom wel of niet?
Moedertaal
Slide 2 - Tekstslide
Een taal die je er later bij leert en bijna net zo goed leert spreken als je moedertaal.
Hoe leer je een tweede taal?
De kritische periode => Genie Wiley
Tweede taal
Genie Wiley
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Een (buitenlandse) taal die je later leert spreken.
Vreemde taal
Slide 5 - Tekstslide
O víkendu jsem vypil trochu moc piva
Ich habe dieses Wochenende ein bisschen zu viel Bier getrunken
Welke taal lijkt je makkelijker om te leren?
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Streektaal = een taal van een bepaalde streek of plaats, die anders is dan de Standaardtaal.
Rijkstaal = een door de rijksoverheid officieel erkende taal.
Opdracht 1
Slide 8 - Tekstslide
Een woord dat afkomstig is uit een andere taal.
Onze taal 'verengelst'
Bij leenwoorden uit het Engels, gebruiken we de Nederlandse spellingsregels (en dat lijkt soms een beetje gek): ik delete, jij deletet, wij deleten, ik heb gedeletet.
Leenwoorden
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Onze taal bestaat uit bouwstenen.
Onze taal 'verengelst'
In het Nederlands gebruiken we een alfabet. De losse bouwsteentjes zijn dus onze 26 letters. Van die bouwsteentjes kun je een bouwwerk (woord) maken
Niet elke taal gebruikt een alfabet.
Lettergreep is groepje letters waarin een woord kan worden verdeeeld
Bouwstenen
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
= taal die je gebruikt in serieuze situaties. Je gedraagt je netter dan gebruikelijk. Bijvoorbeeld op je werk of bij mensen die je niet super goed kent.
Sollicitatiebrieven, mailtjes etc.
Formeel taalgebruik
Slide 15 - Tekstslide
= taal die je gebruikt bij mensen die je goed kent. Denk aan je ouders, vrienden of klasgenoten. Je gebruikt informele woorden in minder serieuze situaties.
Op feestjes, in de kantine etc.
Informeel taalgebruik
Slide 16 - Tekstslide
Vorige week eindigden we met de begrippen 'formeel' en 'informeel'. Wat is het verschil ook alweer?
Slide 17 - Open vraag
Stel je moet morgen naar de tandarts en wil graag melden dat je het eerste uur iets later bent. Maak zelf een formele zin om dit te melden.
Slide 18 - Open vraag
= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
Letterlijk taalgebruik
Veronique draagt een prachtige gouden ring.
Slide 19 - Tekstslide
= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik
De appel valt niet ver van de boom.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Slide 20 - Tekstslide
Jullie hebben het over letterlijk en figuurlijk taalgebruik gehad. Wat is het verschil ook alweer tussen die twee vormen van taalgebruik?
Slide 21 - Open vraag
Waarom gebruiken we eigenlijk figuurlijk taalgebruik?
Slide 22 - Open vraag
= taal in beelden.
Het helpt ons om snel te kunnen zien wat de bedoeling is.
Wat is het verschil tussen een pictogram en een emoji?
Beeldtaal
Slide 23 - Tekstslide
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 24 - Tekstslide
Is dit ook beeldtaal?
Slide 25 - Tekstslide
Een emoji is een plaatje dat je bijvoorbeeld in een appje gebruikt om iets duidelijk te maken
Slide 26 - Tekstslide
Een pictogram is een plaatje of symbool dat een tekst vervangt.
Slide 27 - Tekstslide
Letterlijke betekenis: 'beperk lezen'.
Mensen met dyslexie hebben moeite om klanken op de goede volgorde zetten, draaien cijfers om, gaan vaak radend lezen en vinden lezen niet leuk.
Dyslexie is erfelijk, gaat nooit echt voorbij en komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes.
Dyslexie
de kenmerken
Slide 28 - Tekstslide
De volgende leesproblemen kunnen voorkomen bij dyslexie:
1. b | p | d | verwisseling, oftewel het spiegelen van letters die erg op elkaar lijken.
Slide 29 - Tekstslide
2.Letters die tijdens het lezen continu verspringen (‘dansende’ letters).
Zrdoa vdaer tiuhs kmot, renenn de kdinreen enssautioht naar hem toe.
Slide 30 - Tekstslide
3. Het verwisselenvan de woordvolgorde binnen een zin.
4. Letters dieuit elkaar gaan en nieuwe woorden lijken te vormen.
5. Het verwisselen van de lettervolgorde binnen een woord.