Beginnend lesgever periode1 en 2 didactisch model, beginsituatie, organisatie, doelstellingen en
SBAA Quiz periode 1 & 2
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 4
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
SBAA Quiz periode 1 & 2
Slide 1 - Tekstslide
Planmatig werken gaat volgens een aantal fases welke hoort er niet bij?
A
Voorbereiden
B
Uitvoeren
C
Organiseren
D
Evalueren
Slide 2 - Quizvraag
Vul bij de volgende vraag zoveel mogelijk in van het model van Van Gelder
Slide 3 - Tekstslide
Waaruit bestaat het model van Van Gelder
Slide 4 - Woordweb
De vier didactische sleutelvragen zijn?
A
Beginsituatie, Doelstelling, bewegingsvormen en organisatie
B
Doelstelling, lesopbouw, didactische werkvormen en les/training
C
Beginsituatie, doelstelling , les/training en evaluatie
D
Lesopbouw, Organisatie, bewegingsvormen en didactische wervormen
Slide 5 - Quizvraag
Les aan groep 3. Jan heeft ADHD. Bij welke beginsituatiefactoren hoort deze informatie?
A
algemeen sociaal-affectief niveau
B
algemeen motorisch niveau
C
specifiek sociaal-affectief niveau
D
specifiek motorisch niveau
Slide 6 - Quizvraag
stelling I: De evaluatie leidt tot een gewijzigde beginsituatie. Stelling II: Om de beginsituatie vast te kunnen stellen, moet de doelstelling bekend zijn.
A
stelling 1 en 2 zijn beide juist
B
Alleen stelling 1 is juist
C
Alleen stelling 2 is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Een trainer heeft bij de lesvoorbereiding onvoldoende rekening gehouden met twee SB-deelnemers die motorisch erg zwak zijn
Welke beginsituatiefactor heeft hij niet goed ingeschat?
A
specifieke beginsituatie van de groep
B
de beginsituatie van de individuele deelnemer
C
algemene beginsituatie van de groep
D
de beginsituatie van de randvoorwaarden
Slide 8 - Quizvraag
De vier beginsituatiefactoren zijn?
A
Accomodatie, Tijd, groepsgrote en Materiaal
B
Groep, individuele SB-deelnemer, lesgever en randvoorwaarden
C
Snelheid, Kracht, uithoudingsvermogen en coördinatie
D
Organisatie, bewegingsvorm, lesopbouw en begeleiding
Slide 9 - Quizvraag
De drie gedragsaspecten voor de specifieke beginsituatie zijn?
A
gemiddeld motorisch- , cognitief- en sociaal-affectief niveau
B
kracht, lenigheid en snelheid
C
voorbereiden , uitvoeren en evalueren
D
observeren, vragen stellen en specifieke middelen inzetten
Slide 10 - Quizvraag
Onder de beginsituatie van de randvoorwaarden vallen?
A
Tijd, Ruimte en materiaal
B
motorisch, cognitief en sociaal-affectief
C
deelnemer, groep en accommodatie
D
veilig, intensief en doelmatig
Slide 11 - Quizvraag
Je doelstelling geeft richting aan? meerdere antwoorden zijn mogelijk
A
de lesopbouw
B
de organisatie
C
bewegingsvormen
D
didactische werkvormen
Slide 12 - Quizvraag
Doelstellingen op basis van gedragskenmerken zijn?
A
lange, midden en kortetermijn doelstellingen
B
motorisch, cognitief en sociaal-affectieve doelstellingen
C
altijd gericht op tactiek verbeteren
D
gericht op het alleen bereiken van betere samenwerking in de groep
Slide 13 - Quizvraag
Het aanleren van de lay-up is een?
A
Lange termijn doelstelling
B
Cognitieve doelstelling
C
Sociaal-affectieve doelstelling
D
Korte termijn doelstelling
Slide 14 - Quizvraag
Concreet geformuleerde doelstelling. Welke hoort er niet bij?
A
De wreeftrap als voorzet kunnen uitvoeren
B
De bovenhandse techniek bij volleybal kunnen uitvoeren
C
De volleybal techniek verbeteren
D
De dribbel kunnen uitvoeren in een 2 tegen 2 lijnvoetbal, waarbij de bal dichtbij blijft
Slide 15 - Quizvraag
De vier stappen om te komen tot een goed geformuleerde doelstelling zijn?
A
bewegingsvorm, waarneembaar eindgedrag, voorwaarden en omstandigheden en de minimum eis
B
wie, wat waar en waarom
C
constateren, corrigeren, controleren en complimenteren
D
Kwalitatief, kwantitatief, situatie minimum eis
Slide 16 - Quizvraag
Welke drie elementen heten samen 'de opstelling'?
A
tijd, materiaal en lesgever
B
SB-deelnemers, lesgever en tijd
C
lesgever, materiaal en SB-deelnemers
D
materiaal, SB-deelnemers en tijd
Slide 17 - Quizvraag
Je organisatie moet voldoen aan de VID-regel. Waar staat VID voor?
A
veranderbaar, intensief en doelmatig
B
veranderbaar, individueel en doordacht
C
veilig, individueel en doordacht
D
veilig, intensief en doelmatig
Slide 18 - Quizvraag
Frits merkt tijdens het lesgeven dat de opstelling met de plank, kast en mat niet tot het gewenste leerresultaat leidt. Hij besluit hier iets aan te doen. Wat doet Frits organisatorisch gezien?
A
Frits past de opstelling aan, gericht op het verhogen van de veiligheid
B
Frits past de opstelling aan, gericht op het verhogen van de sfeer.
C
Frits past de opstelling aan, gericht op het verhogen van de doelmatigheid.
D
Frits past de opstelling aan, gericht op het verhogen van de intensiteit
Slide 19 - Quizvraag
Er bestaan verschillende organisatievormen. Van welke organisatievorm is het oefenen van balanceren in vier verschillende situaties een voorbeeld?
A
bewegingsbaan
B
stationsvorm met heterogene oefenstations
C
stationsvorm met homogene oefenstations
D
parcours
Slide 20 - Quizvraag
Tijdens de inleiding lopen de SB-deelnemers rondjes in de gymzaal. Van de lesgever krijgen ze allerlei opdrachten om al lopend uit te voeren. Wat is in dit geval organisatorisch de beste positie van de lesgever?