Van spreektaal naar schrijftaal

Lezen
Vanaf bladzijde 53.


1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lezen
Vanaf bladzijde 53.


Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel verhalen gaat het monster vertellen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 2 - Quizvraag

Wat weet jij over het monster na het lezen van deel 1?

Slide 3 - Woordweb

'Conor', zei ze nu vastberadener, 'we moeten praten over wat er gaat gebeuren.' Waar heeft oma het over?

Slide 4 - Open vraag

Het monster kon toch niet bedoelen.. 'Dat kon het toch absoluut niet weten?' Wat kon het monster niet weten? Waar heeft Conor het over?

Slide 5 - Open vraag

Welke mededeling doet Conor's oma hem aan het einde van het laatste hoofdstuk?
A
Oma wil dat hij het bijlegt met Lilly.
B
Oma zegt dat hij de pesters moet aanpakken.
C
Oma zegt dat Conor bij haar gaat wonen.
D
Oma zegt dat hij misschien naar een kostschool moet.

Slide 6 - Quizvraag

Wat wil het monster van Conor? Waarom komt het monster naar Conor toe?
A
Hij wil hem weerbaarder maken tegen de pesters
B
Hij wil het einde van de echte nachtmerrie horen
C
Hij wil dat Conor met hem meegaat
D
Hij wil dat Conor bang voor hem wordt

Slide 7 - Quizvraag

Bestaat het monster echt (in fictie kan dat)? Of fantaseert Conor? Wat denk jij?

Slide 8 - Open vraag

Hoe komt het dat Conor niet bang is voor het monster? De 'boom' is tenslotte best angstaanjagend.

Slide 9 - Open vraag

• Noteer twee zinnen die jij belangrijk/opvallend vindt voor het verhaal, of gewoon mooi. Je mag ze zelf bedenken of uit het boek overschrijven.

Slide 10 - Open vraag

'Het huilen stond hem nader dan het lachen' betekent ...?
A
Hij ziet vooral de negatieve kant
B
Hij wil graag huilen
C
Hij is met het verkeerde been uit bed gestapt
D
Hij lachte en huilde tegelijkertijd

Slide 11 - Quizvraag

Nakijken 'Humor en spot'
Drie theorieën:
- superioriteitstheorie: iemand voelt zich verheven boven een ander.
- incongruentietheorie: je verwacht iets anders dan dat er gebeurt (dingen vallen niet met elkaar samen)
- ontladingstheorie: humor dat zorgt voor ontspanning, met name als een ander in een pijnlijke situatie belandt.

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 4 en 5

a) 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 6
Twee kalkoenen praten met elkaar: de een zegt tegen de ander 'wat doe jij met Kerst'? In Amerika wordt kalkoen traditioneel gegeten met Kerst. Ze weten dus dat ze dan op een bord liggen en gegeten worden (en dus dood zijn). 

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 7
Verschil tussen sarcasme en ironie:

Ironie is een lichte vorm van spot - niet bedoel om iemand te kwetsen
Sarcasme is bedoeld om juist wel te kwetsen. 

Slide 15 - Tekstslide

Van spreektaal naar schrijftaal
Iets aan iemand vertellen is gemakkelijker dan iets aan iemand schrijven. 

Als je iets schrijft, heeft dit invloed op het taalgebruik want de lezer leest het op een ander tijdstip en de taal moet begrijpelijk zijn zodat de lezer de tekst ook echt begrijpt. 

Slide 16 - Tekstslide

Keuze in taalgebruik
Wanneer je een gesprek voert met iemand, maak je zelf een aantal keuzes: 
- tegen je vriendin praat je anders dan tegen je docent
- op visite praat je anders met je oma dan in een sollicitatiegesprek

Hoe je praat is dus afhankelijk van je gesprekspartner en van de situatie. Dat geldt ook voor een geschreven tekst. 

Slide 17 - Tekstslide

Formeel taalgebruik
- Voor mensen die je niet kent of die ouder zijn dan jij.
- Bij een zakelijk gesprek of een zakelijke brief, bij een artikel (inclusief titel).

* U - uw
* Geachte heer/mevrouw,
* Hoogachtend,
* Met vriendelijke groet,


Slide 18 - Tekstslide

Informeel taalgebruik
- Voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten

* jij
* Lieve, Voor, Hoi,
* Groetjes, Liefs,


Slide 19 - Tekstslide

formele tekst
informele tekst
Meneer waarom was de toets onvoldoende want ik heb echt vet lang geleerd
Red het niet. Tot morgen
Kunt u nog een keer het verschil tussen het naamwoordelijk gezegde en het werkwoordelijk gezegde uitleggen?
Verleden week verwonderde ik mij over een artikel in de Leeuwarder Courant, waarin werd beschreven hoe de toekomst vormgegeven wordt
Ik vind dat vak gewoon niet leuk.
Hoi meneer,
Ik ben morgen iets later in de les, omdat ik naar de ortho moet.
Ik begrijp uw reactie echter niet.

Slide 20 - Sleepvraag

Stopwoorden
Stopwoorden zijn woorden die je gebruikt zonder dat ze echt betekenis hebben. Bijvoorbeeld zeg maar, eigenlijk, je weet wel. 



Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Welke stopwoorden gebruik jij vaak?

Slide 23 - Woordweb

Welke stopwoorden vind jij irritant?

Slide 24 - Woordweb

Waarom gebruiken mensen stopwoorden?

Slide 25 - Woordweb

Aan de slag
Wat? Maak opdracht 3, 4, 5, 8 op bladzijde 28/29. 
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? maken Humor en Spot blz. 80/81 opdracht 3-7

Gebruik de theorie op bladzijde 72-73

Schrijf op in je agenda: Voor dinsdag 24-9 maken spreektaal blz. 28/29 
opdr. 3, 4, 5, 6, 7

Slide 26 - Tekstslide

Einde van de les! Ik ken het verschil tussen spreektaal en schrijftaal.
nee, sorry
een beetje
ja enigszins
goed genoeg voor een s.o.

Slide 27 - Poll