Marketing klas 4ohea 24oha

Marketing
Kennis- & inzichtquiz

 Hoofdstuk 1 boek Marketing
(oefenen voor de toets)

Klas 4ohea & 24oha
N.Fortkamp
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Marketing
Kennis- & inzichtquiz

 Hoofdstuk 1 boek Marketing
(oefenen voor de toets)

Klas 4ohea & 24oha
N.Fortkamp

Slide 1 - Tekstslide

Marketing is het:
A
beïnvloeden van de manier waarop je internetsite is ingericht.
B
beïnvloeden van gedrag zodat mensen gestuurd worden in hun behoeften en verlangens.
C
groter maken van je markt.
D
kritisch kijken naar je prijsbeleid om hierdoor een groter marktaandeel te verwerven.

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Heeft een bedrijf invloed op externe factoren uit de macro-omgeving?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Onder de micro-omgeving vallen
A
Het eigen bedrijf / organisatie
B
De klanten
C
De concurrenten
D
De leveranciers

Slide 5 - Quizvraag

Wat hoort bij micro omgeving?
A
veranderen van prijs van de product
B
nieuwe milieuwet
C
verandering van aantal medewerkers
D
vraag naar afnemers

Slide 6 - Quizvraag

De concurrentie is heftiger geworden. Dit is een voorbeeld van een
A
micro-omgevingsfactor
B
interne omgevingsfactor
C
Meso-omgevingsfactor
D
macro-omgevingsfactor

Slide 7 - Quizvraag

A: B2B marketing is marketing gericht op bedrijven

B: B2C marketing is marketing gericht op consumenten
A
A=waar B=niet waar
B
A= niet waar B= waar
C
A en B zijn niet waar
D
A en B zijn waar

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

SMART-Doelstellingen:
Hoe moet je een SMART-Doelstelling opschrijven?
A
Achter elke letter van het woord SMART komt een nieuwe doelstelling.
B
Alle letters vormen één zin die samen een doelstelling maken

Slide 10 - Quizvraag

‘Ik wil een keer heel veel kilometer kunnen rennen.’
A
Dit is een SMART doel
B
Dit is geen SMART doel

Slide 11 - Quizvraag

‘Ik wil over 3 maanden 5 kilometer kunnen rennen door 2x per week te trainen, zodat ik me gezonder en fitter voel.’
A
Dit is een SMART doel
B
Dit is geen SMART doel

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent conjunctuur?
A
Het is een ander woord voor economie
B
De schommelingen van de economische groei
C
De economie krimpt
D
De economie stijgt

Slide 13 - Quizvraag

Met de effectieve vraag naar een product wordt bedoeld:
A
De feitelijk gerealiseerde afzet van een bepaald product in een bepaalde periode aan personen die het product niet voor de eerste keer kopen.
B
De feitelijk gerealiseerde afzet van een bepaald product in een bepaalde periode aan personen die het product voor de eerste keer kopen.
C
De maximale afzet van een bepaald product in een bepaalde periode aan personen die het product voor de eerste keer kopen.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de afgeleide vraag?
A
De vraag naar een industrieel product die weer op zijn beurt bepaald wordt door de finale vraag. Bijvoorbeeld de consument vraagt om paarse fietsen en dat leidt tot een vraag naar grondstoffen, materialen en onderdelen
B
Wanneer een afnemer of consument direct naar een eindproduct vraagt. De vraag naar personenauto’s valt er wel onder terwijl de vraag naar bedrijfsauto’s er niet onder valt.
C
Een vraag die gesteld wordt wanneer iemand door iets afgeleid wordt.
D
De vraag van consumenten naar een bepaald productsoort. Bijvoorbeeld een personenauto of koelkast.

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

De totale verkopen van smartphones in een regio is 5.000 stuks. Bedrijf A heeft 1.500 stuks verkocht. Bedrijf B 2.500 stuks. Wat is het marktaandeel van bedrijf A?
A
50%
B
30%
C
80%
D
100%

Slide 18 - Quizvraag

Hoeveel fietsen heb je verkocht als je marktaandeel 43% is en in de gehele markt zijn 928.000 fietsen verkocht?
A
269.120
B
399.040
C
500.000
D
928.000

Slide 19 - Quizvraag

met de voorbereiding 

Slide 20 - Tekstslide