In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Agenda les vrijdag
Bespreken toets de heer van der Steege
uitleg par 5.1
gezamenlijk 2 opgaven maken
zelf aan de slag
weektaak
Slide 1 - Tekstslide
Week 14 (vanaf 4 april)
Pincode Hoofdstuk 5 Investeren moet!
Wat heb je nodig? de balans
Waar haal je het geld vandaan? het vermogen
Wat kost dat? de kosten
Ga je winst maken? de winst & verlies rekening
Slide 2 - Tekstslide
Balans
Balans:
Bezittingen
links van de balans
debet (activa)
Schulden
rechts van de balans credit (activa)
De balans is altijd in balans en is een momentopname!
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Bezittingen
Vaste activa gaan langer dan 1 jaar mee
bedrijfspand als je deze niet huurt, maar koopt!
bedrijfswagen als je deze niet least, maar koopt!
inventaris
Vlottende activa gaan korter dan 1 jaar mee
voorraad goederen
debiteuren klanten die producten hebben gekocht maar nog niet hebben betaald
Liquide activa betaalmiddelen
bank
kas
Slide 5 - Tekstslide
Schulden
Lang Vreemd vermogenschulden met looptijd langer dan 1 jaar
Hypothecaire lening lening op je bedrijfspand vaak 20-30 jaar looptijd
Middellange lening lening op andere vaste activa vaak 2-10 jaar looptijd
Kort Vreemd Vermogen schulden met looptijd korter dan 1 jaar
Rekening-courant krediet kredietlimiet op je betaalrekening
Crediteuren voorraad inkopen op rekening - betaalt later
Slide 6 - Tekstslide
Opgave 8 Op de balans van 1 januari van een onderneming is te zien dat de bank een saldo van € 950 heeft en dat er € 435 in de kas zit. Gedurende de eerste 2 maanden is er € 2.450 aan liquide middelen uitgegeven en is er € 2.735 aan liquide middelen binnengekomen. Het banksaldo op 20 februari bedraagt € 700. Hoeveel bedraagt het bedrag ‘kas’ op de balans van 20 februari?
A
€435
B
€ 970
C
€ 1.385
D
€ 1.670
Slide 7 - Quizvraag
Opgave 8 (liquide middelen)
Op de balans van 1 januari van een onderneming is te zien dat de bank een saldo van € 950 heeft en dat er € 435 in de kas zit. Gedurende de eerste 2 maanden is er € 2.450 aan liquide middelen uitgegeven en is er € 2.735 aan liquide middelen binnengekomen. Het banksaldo op 20 februari bedraagt € 700. Hoeveel bedraagt het bedrag ‘kas’ op de balans van 20 februari?
Uitwerking
totaal liquide middelen op 1 januari € 950 + € 435 = € 1.385
totaal liquide middelen op 20 februari € 1.385 + € 2.735 – € 2.450 = € 1.670
kas € 1.670 – € 700 = € 970
Slide 8 - Tekstslide
We hebben de volgende gegevens. Maak een balans en gebruik ook de indeling vaste- en vlottende activa, LVV en KVV
Machine €20.000,-
Kas €2.300,-
Inventaris €1.500,-
Debiteuren € 5.000,-
pand €123.000,-
Bank €25.600,- credit
Voorraad sportartikelen €54.000,-
Crediteuren € 25.000,-
Hypothecaire lening € 100.000,-
Eigen vermogen ??
timer
5:00
Slide 9 - Tekstslide
Antwoord Balans opstellen
Eigen vermogen= totaal bezittingen - totaal schulden
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Zelf aan de slag
Lees paragraaf 5.1
Maak opgave 1 t/m 10 (online planning Par 5.1)
Slide 12 - Tekstslide
Weektaak
Les 1: lees paragraaf 4.1 t/m 4.3
Les 1: Leer de begrippen van par 4.1 t/m 4.3 en samenvatting blz 126/127
Les 1: Maak de opgegeven opgaven par 4.3; opgave 30, 32 t/m 41 (of online via planning par 4.3)
Les 2: lees paragraaf 5.1
Les 2: maak de opgegeven opgaven par 5.1; opgave (online via planning par 5.1)