Introductie Communicatie 3

Communicatie 3
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Communicatie 3

Slide 1 - Tekstslide

Werkproces B1-K1-W5
Communiceert met de zorgvrager en het sociale netwerk.
Communicator
Canmedsrollen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Leeruitkomst

· De student:
 analyseert de eigen communicatiestijl en trekt hieruit  conclusies
· stelt 2 SMART leerdoelen op ten aanzien van communiceren
· demonstreert kennis van communicatiestijlen, -technieken en –  methoden in casusgesprekken en inventariseert peerfeedback
· past opgedane kennis toe in de communicatie met een cliënt



Slide 4 - Tekstslide

E-learning

· 01. Communicatie, advies en instructie - Communicatie theorie
· 02. Interculturele communicatie
· 03. Communicatie, advies en instructie - Het gesprek
· 04. Communicatie, advies en instructie - Vragen stellen



Slide 5 - Tekstslide

Lessen
- introductie/ Roos van Leary







- Communicatiestijlen
- Transactionele analyse
- Soorten gesprekken
- Casustiek

Slide 6 - Tekstslide

Opdrachten
Deelopdracht 1: Verdiep je in verschillende soorten communicatiemethoden, -stijlen en –technieken. Beschrijf jouw communicatiestijl en reflecteer op jouw eigen communicatiestijl in relatie tot jouw collega’s en cliënten. Stel 2 SMART-leerdoelen ten aanzien van jouw communicatie in de BPV op.

Deelopdracht 2: Afrondende opdracht
Digibib B1-K1-W5 Toepassing

Slide 7 - Tekstslide

Wat is communicatie?
A
Het gebruiken van taal
B
Het interpreteren van een boodschap
C
Het overbrengen van informatie van de een naar de ander
D
Het begrijpen van een boodschap

Slide 8 - Quizvraag


Communicatie:

A
vindt alleen plaats als je met iemand praat.
B
B is altijd tweezijdig.
C
is het doorgeven en ontvangen van informatie.
D
is een ander woord voor massamedia.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is communicatie-ruis?
A
Een ruis in je oor terwijl je een gesprek voert
B
Een storing in de communicatie
C
Ruis van een vliegtuig dat voorbij komt
D
Een soort 'sneeuw' op televisie

Slide 10 - Quizvraag

Als je in de communicatie
een OEN bent wat doe je dan:
A
open, eerlijk en nieuwsgierig zijn
B
overdreven en naïef
C
ouder, enig (= uniek) en namen noemen
D
Je kunt niet communiceren

Slide 11 - Quizvraag

In de communicatie wordt vaak gesproken over OMA thuislaten. Waar staat deze afkorting voor?
A
oorzaken, manieren en adviezen
B
opnames, moetjes en aanvullingen
C
oplossingen, maatregelen en aanwijzingen
D
oordelen, meningen en aannames of ongevraagde adviezen

Slide 12 - Quizvraag

Een regel in de communicatie is dat je ANNA meeneemt in een goed gesprek. Waar staat de afkorting ANNA voor?
A
Altijd Noemen, Nooit Aanwijzen
B
Altijd Navragen, Niet zomaar Aannemen
C
Altijd Nemen, Niet Afgeven
D
Altijd Nagaan, Niet Afgaan

Slide 13 - Quizvraag

Communicatie over de communicatie:
"wat zeg je dat onaardig."
timer
0:10
A
niet-intentionele cc
B
meta communicatie
C
non vocale cc
D
massacommuncatie

Slide 14 - Quizvraag