In de Oudheid, Middeleeuwen ( 476-1453) en Renaissance ( 1400-1600) werd dansmuziek
meestal geïmproviseerd. Er waren drie soorten:
1: De basis is een melodie die steeds herhaald wordt, met half slot en volledig slot.
2: Als basis worden dansliederen genomen: liederen met strofe en refreinstructuur
3: De basis is een muzikaal geraamte. Een opeenvolging van akkoorden vormt de basis ( cf
bluesschema in jazz) vb Basse danse uit Bourgondië in 15e en 16e eeuw. Alle dansen waren groepsdansen met een gevarieerde paarvorming . Pas in de 19e eeuw ontstaat de dans voor één paar!! Vandaag vinden we nog groepsdansen in de volksdansen
en op een bal ( polonaise).Vanaf de Renaissance komen de dansen ook bij steeds per twee voor.
Als eerste een langzame geschreden dans , gevolgd door een tweede snelle springdans .In de
volkscultuur heetten deze dansen Dantz en hupfauf, in de hofcultuur in de 16e eeuw Pavane
en galliarde, ook wel pavane en saltarello.In de 17e eeuw werden ze vervangen door de Allemande ( langzaam in 4/4) en de Courante (snel in driedelige maatsoort). Er kwamen ook uitbreidingen bij: De Spaanse Sarabande (
plechtig in 3/2) en de Engelse gigue ( snel in 6/8 12/8) Zo krijgen we de ‘ klassieke’
Baroksuite. Hier gaat het op gestileerde dansen. Er werd niet meer op gedanst!