In deze les zitten 37 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H1 Stoffen en mengsels
Slide 1 - Tekstslide
H1 Stoffen en mengsels
Deze les:
nieuwe TEAMS aangemaakt: HC M3X
1.1 Stofeigenschappen
1.2 Fasen en faseovergangen
maken 1.1 opdracht 1 t/m 14
maken 1.2 opdracht 1 t/m 13
Slide 2 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Stofeigenschappen zijn kenmerken waaraan je een stof kunt herkennen.
Slide 3 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Stofeigenschappen zijn kenmerken waaraan je een stof kunt herkennen.
Smaak, als je niet weet of het suiker of zout is. Bij scheikunde mag je nooit proeven. Je weet namelijk niet of er toevallig een gevaarlijke stof is gebruikt.
Slide 4 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Stofeigenschappen zijn kenmerken waaraan je een stof kunt herkennen.
Smaak, als je niet weet of het suiker of zout is. Bij scheikunde mag je nooit proeven. Je weet namelijk niet of er toevallig een gevaarlijke stof is gebruikt.
Geur, je moet er voorzichtig aan ruiken, waspoeder heeft een kenmerkende geur en alcohol, ammoniak en terpentine hebben een typische geur.
Slide 5 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Fase, dit geeft de toestand aan waarin de stof zich bevind, er zijn er vier namelijk vast, vloeibaar, gasvormig en plasma.
Slide 6 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Fase, dit geeft de toestand aan waarin de stof zich bevind, er zijn er vier namelijk vast, vloeibaar, gasvormig en plasma.
Slide 7 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Kleur, koper is roodbruin en goud is geel Als een stof geen kleur heeft spreek je van een kleurloze stof, bijvoorbeeld water, alcohol of ammonia.
Slide 8 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Kleur, koper is roodbruin en goud is geel Als een stof geen kleur heeft spreek je van een kleurloze stof, bijvoorbeeld water, alcohol of ammonia.
Oplosbaarheid, niet alle stoffen lossen op even goed op in water, de mate van oplosbaarheid zegt iets over de herkenbaarheid. Zo lost zout goed op in water en krijt slecht (er kan wel een beetje krijt oplossen).
Slide 9 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Elektrische geleiding, metalen en koolstof geleiden de elektrische stroom goed, terwijl veel kunststoffen stroom juist niet door laten.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Kookpunt, de temperatuur waarbij een vloeistof kookt. Water, alcohol en terpentine zijn kleurloze vloeistoffen. Water kookt bij 100 oC, alcohol bij 78 oC en terpentine bij 180 oC.
Slide 12 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Kookpunt, de temperatuur waarbij een vloeistof kookt. Water, alcohol en terpentine zijn kleurloze vloeistoffen. Water kookt bij 100 oC, alcohol bij 78 oC en terpentine bij 180 oC.
Smeltpunt, de temperatuur waarbij een vaste stof smelt. Als de gesmolten stof afkoelt gebeurt dat bij dezelfde temperatuur.
Slide 13 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Kookpunt, de temperatuur waarbij een vloeistof kookt. Water, alcohol en terpentine zijn kleurloze vloeistoffen. Water kookt bij 100 oC, alcohol bij 78 oC en terpentine bij 180 oC.
Smeltpunt, de temperatuur waarbij een vaste stof smelt. Als de gesmolten stof afkoelt gebeurt dat bij dezelfde temperatuur.
Zie BINAS tabel 15 t/m 17.
Slide 14 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Dichtheid, is de massa van een bepaalde hoeveelheid stof. De dichtheid van aluminium is 2,7 g/cm3 en de dichtheid van ijzer 7,9 g/cm3.
Slide 15 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Dichtheid, is de massa van een bepaalde hoeveelheid stof. De dichtheid van aluminium is 2,7 g/cm3 en de dichtheid van ijzer 7,9 g/cm3.
Dat betekend dat een blokje aluminium met een volume van 1 cm3 een massa heeft van 2,7 gram.
Slide 16 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Dichtheid, is de massa van een bepaalde hoeveelheid stof. De dichtheid van aluminium is 2,7 g/cm3 en de dichtheid van ijzer 7,9 g/cm3.
Dat betekend dat een blokje aluminium met een volume van 1 cm3 een massa heeft van 2,7 gram.
De dichtheid kun je berekenen door de massa te delen door het volume.
dichtheid=volumemassa
Slide 17 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Dichtheid, is de massa van een bepaalde hoeveelheid stof. De dichtheid van aluminium is 2,7 g/cm3 en de dichtheid van ijzer 7,9 g/cm3.
Dat betekend dat een blokje aluminium met een volume van 1 cm3 een massa heeft van 2,7 gram.
De dichtheid kun je berekenen door de massa te delen door het volume.
dichtheid=volumemassa
ρ=Vm
Slide 18 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Stofeigenschappen
Slide 19 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Gevaarlijke stoffen
Als je met stoffen gaat werken, is het belangrijk dat je vooraf de gevaren kent. De eigenschappen die een gevaar kunnen leveren staan als gevarensymbolen of (veiligheids-)pictogrammen op de etiket.
Slide 20 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Gevaarlijke stoffen
Als je met stoffen gaat werken, is het belangrijk dat je vooraf de gevaren kent. De eigenschappen die een gevaar kunnen leveren staan als gevarensymbolen of (veiligheids-)pictogrammen op de etiket.
Zie BINAS tabel 31 en 39.
Slide 21 - Tekstslide
1.1 Stofeigenschappen
Gevaarlijke stoffen
Als je met stoffen gaat werken, is het belangrijk dat je vooraf de gevaren kent. De eigenschappen die een gevaar kunnen leveren staan als gevarensymbolen of (veiligheids-)pictogrammen op de etiket.
Zie BINAS tabel 31 en 39.
Als je met gevaarlijke stoffen werkt, is het verstandig om de ook chemiekaarten te raadplegen.
Slide 22 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Het deeltjesmodel
Elke stof heeft zijn eigen kenmerkende eigenschappen. Om die eigenschappen te verklaren, kun je gebruik maken van het deeltjesmodel.
Slide 23 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Het deeltjesmodel
Elke stof heeft zijn eigen kenmerkende eigenschappen. Om die eigenschappen te verklaren, kun je gebruik maken van het deeltjesmodel.
Elke stof is opgebouwd uit kleine deeltjes: moleculen.
Slide 24 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Het deeltjesmodel
Elke stof heeft zijn eigen kenmerkende eigenschappen. Om die eigenschappen te verklaren, kun je gebruik maken van het deeltjesmodel.
Elke stof is opgebouwd uit kleine deeltjes: moleculen.
Elke stof bestaat uit zijn eigen moleculen. Water bestaat uit watermoleculen en ammoniak bestaat ammoniakmoleculen.
Slide 25 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Het deeltjesmodel
Elke stof heeft zijn eigen kenmerkende eigenschappen. Om die eigenschappen te verklaren, kun je gebruik maken van het deeltjesmodel.
Elke stof is opgebouwd uit kleine deeltjes: moleculen.
Elke stof bestaat uit zijn eigen moleculen. Water bestaat uit watermoleculen en ammoniak bestaat ammoniakmoleculen.
Moleculen bewegen voortdurend.
Als de temperatuur stijgt, gaan de moleculen sneller (heftiger) bewegen.
Moleculen trekken elkaar aan.
Slide 26 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Fasen en toestandsaanduiding
IJs, water en waterdamp bestaan alledrie uit watermoleculen. Toch ziet ijs er anders uit dan water. Dat komt doordat veel stoffen in drie toestanden kunnen voorkomen: vast, vloeibaar en gasvormig.
Slide 27 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Fasen en toestandsaanduiding
IJs, water en waterdamp bestaan alledrie uit watermoleculen. Toch ziet ijs er anders uit dan water. Dat komt doordat veel stoffen in drie toestanden kunnen voorkomen: vast, vloeibaar en gasvormig.
Deze drie toestanden noem je ook wel de fasen.
Slide 28 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Fasen en toestandsaanduiding
IJs, water en waterdamp bestaan alledrie uit watermoleculen. Toch ziet ijs er anders uit dan water. Dat komt doordat veel stoffen in drie toestanden kunnen voorkomen: vast, vloeibaar en gasvormig.
Deze drie toestanden noem je ook wel de fasen.
vast (s)
vloeibaar (l)
gas (g)
Slide 29 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Fasen en toestandsaanduiding
Vaste stof
De molculen zitten dicht tegen elkaar aan en veranderen niet van plek.
Ze trillen heen en weer.
Er is niet veel ruimte tussen de moleculen, daarom heeft een vaste stof een vaste vorm.
De moleculen trekken elkaar stevig aan.
De aantrekkingskrachten tussen moleculen noemen we vanderWaalskrachten of cohesiekrachten.
Slide 30 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Fasen en toestandsaanduiding
Vloeistof
De moleculen zitten vrij dicht tegen elkaar, maar bewegen kriskras door elkaar heen.
De aantrekkingskracht is minder groot dan bij een vaste stof.
De moleculen houden elkaar niet meer bij elkaar op een vast plek, maar bewegen door elkaar heen.
Een vloeistof heeft geen vast volume.
Slide 31 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Fasen en toestandsaanduiding
Gas
De afstand tussen de moleculen is groter dan in de vloeibare fase.
Er is bijna geen aantrekkingskracht tussen de moleculen.
Doordat de moleculen ver uit elkaar zitten hebben gassen een lagere dichtheid dan vloeistoffen en kun je gassen gemakkelijk samenpersen.
Slide 32 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Faseovergangen
Bij faseveranderingen gaan moleculen anders bewegen waardoor de fase van een stof veranderd. De moleculen veranderen niet. Een faseovergang is GEEN scheikundige reactie.
Slide 33 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Faseovergangen
Bij faseveranderingen gaan moleculen anders bewegen waardoor de fase van een stof veranderd. De moleculen veranderen niet. Een faseovergang is GEEN scheikundige reactie.
Slide 34 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Faseovergangen
Bij faseveranderingen gaan moleculen anders bewegen waardoor de fase van een stof veranderd. De moleculen veranderen niet. Een faseovergang is GEEN scheikundige reactie.
De faseovergang stollen noemen we bij water bevriezen.
Slide 35 - Tekstslide
1.2 Fasen en faseovergangen
Faseovergangen
Bij faseveranderingen gaan moleculen anders bewegen waardoor de fase van een stof veranderd. De moleculen veranderen niet. Een faseovergang is GEEN scheikundige reactie.
De faseovergang stollen noemen we bij water bevriezen.
De faseovergang sublimeren noemen we ook vervluchtigen, bijvoorbeeld motballen of wc-blokje.
Slide 36 - Tekstslide
H1 Stoffen en mengsels
Aan de slag
maken 1.1 opdracht 1 t/m 14 (leerstof en toepassing)
maken 1.2 opdracht 1 t/m 13 (leerstof en toepassing)