6.13 t/m 6.21 ABC

Welkom

Leerlingen van 

G3 A en B.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Leerlingen van 

G3 A en B.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen deze les?

  • Formatief toetsje vraag en aanbod
  • - consumeren en investeren
  • - concrete en abstracte markt
  • - luxe en primaire goederen
  • Maken opdrachten 6.13 - 6.21

Slide 2 - Tekstslide

Consumeren en investeren

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

consumeren of investeren?

Consumeren (door gezinnen, consumeneten) betekent dat er iets (goederen of diensten) gekocht wordt om zo in eigen behoeften te voorzien.


Investeren betekent dat er iets gekocht wordt (goederen of diensten) voor het productieproces (dat "helpt" in een bedrijf) 

Slide 5 - Tekstslide

Als de economie beter gaat:
  • gaan mensen meer consumeren en geld besteden;
  • gaan bedrijven meer investeren;



Hierdoor komt er meer werkgelegenheid (meer banen) want er moet meer geproduceerd worden!!!!!

Slide 6 - Tekstslide

Consumeren of investeren?

Jelle heeft een abonnement op Netflix
A
Consumeren
B
Investeren

Slide 7 - Quizvraag


Mieke koopt een nieuw camerasysteem voor haar bedrijf.
A
Consumeren
B
Investeren

Slide 8 - Quizvraag

Een autobedrijf koopt een nieuwe magnetron voor in de kantine
A
Consumeren
B
Investeren

Slide 9 - Quizvraag

Eva koopt meel om een brood te bakken.
A
Consumeren
B
Investeren

Slide 10 - Quizvraag

primaire goederen en luxe goederen 
  • Primaire goederen: noodzakelijke goederen die je nodig hebt om te leven, eerste (eten, drinken, kleding, onderdak). Dus bij een prijsverandering blijf je er toch ongeveer hetzelfde van kopen.
  • Luxe goederen: Goederen die je niet echt nodig hebt. Als die duurder worden koop je er dus direct minder van. 

Slide 11 - Tekstslide

Primaire behoeften
Luxe behoeften

Slide 12 - Sleepvraag

Van welke goederen zal de vraag het meest afnemen als de prijs hoger wordt?
A
Primaire goederen
B
Luxe goederen

Slide 13 - Quizvraag

luxe goed        primair goed

Slide 14 - Tekstslide

Vraaglijn
Primair goed
--> prijsdaling leidt nauwelijks tot meer vraag
--> prijsstijging leidt nauwelijks tot minder vraag

Luxe goed
--> prijsdaling leidt tot veel grotere vraag
--> prijsstijging leidt tot veel minder vraag

Slide 15 - Tekstslide

Concrete vs abstracte markt

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen concrete markt en abstracte markt?
Op de ........... markt worden op afgesproken plaatsen goederen verhandeld.
De ......... markt is het geheel van de vraag naar en het aanbod van een product.
A
abstracte markt / concrete markt
B
concrete markt / abstracte markt

Slide 17 - Quizvraag

Concrete vs Abstracte markten
                Concreet                                     Abstract

Slide 18 - Tekstslide

Maak nu vraag 6.17,6.18 +6.19

Slide 19 - Tekstslide

aanbod: minimale
leveringsbereidheid

Slide 20 - Tekstslide

De prijs stijgt. Wat gebeurt er met het aanbod?
A
Neemt af
B
neemt toe
C
verandert niets

Slide 21 - Quizvraag

De vraag daalt. Wat gebeurt er met de prijs?
A
Die zal dalen
B
Die zal stijgen
C
Er verandert niets

Slide 22 - Quizvraag

Er is een slechte aardappeloogst. Wat is een logisch gevolg?
A
De vraag neemt toe
B
De vraag neemt af
C
De aanbodprijs neemt toe

Slide 23 - Quizvraag

Er is een grote vraag naar technisch personeel wat doet dat met het salaris van een techneut?
A
Neemt toe
B
Neemt af
C
Er verandert niets
D
Schiet mij maar lek

Slide 24 - Quizvraag

Er is een economische crisis in Brazilië Economen verkopen hun aandelen. De vraag naar aandelen.....
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft hetzelfde
D
Verandert in aanbod

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveelheid geld die iemand in een bepaalde periode ontvangt.
Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de consument bij die prijs willen kopen

hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden

aantal stuks dat de consumenten bij een bepaalde prijs willen kopen
gevraagde hoeveelheid
vraaglijn
koopkracht
inkomen

Slide 26 - Sleepvraag

Ga aan de slag!

Maak opdracht 6.17 t/m 6.21 

Tijd: 10 minuten
Je mag zachtjes overleggen

Hierna gaan we door met de volgende uitleg

Slide 27 - Tekstslide

Maak nu de vragen 6.20 en 6.21

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Huiswerk

Zijn er vragen over de opdrachten?

Slide 31 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
  • Jullie weten nu wat een markt is. Hoe zou je het begrip 'Arbeidsmarkt' omschrijven?

  • De arbeidsmarkt is het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid.

Slide 32 - Tekstslide

Vraag naar arbeid

Aanbod van arbeid 

Slide 33 - Tekstslide

Aanbod van arbeid

Slide 34 - Tekstslide

Vraag naar arbeid

Slide 35 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt werkt ook met Qv en Qa.
Qv =  aantal gevraagde personen
Qa = aantal aanbieders

De prijs die tot stand komt = het loon.

Slide 36 - Tekstslide

Ga aan de slag!

Maak opdracht 6.22 t/m 6.28

Tijd: Tot het eind van de les
Je mag zachtjes overleggen

Slide 37 - Tekstslide