Werkwoordelijk gezegde, zww, hww en voltooid deelwoord
Ik wens u een jaar
Als een alfabet
Met alle letters van A tot Z
Van arbeid, blijheid en
creativiteit
Tot zegen, zon en zaligheid.
Guido Gezelle (1830-1899)
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Ik wens u een jaar
Als een alfabet
Met alle letters van A tot Z
Van arbeid, blijheid en
creativiteit
Tot zegen, zon en zaligheid.
Guido Gezelle (1830-1899)
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Grammatica
Werkwoordelijke
gezegde
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoelen
- Je weet wat een
werkwoordelijk gezegde is.
- Je kunt het werkwoordelijk
gezegde vinden in de zin.
Slide 4 - Tekstslide
Wat is volgens jou het werkwoordelijk gezegde?
Slide 5 - Woordweb
1. de persoonsvorm
2. alle andere werkwoorden in de zin.
3. te en aan het als deze voor een werkwoord staan.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit:
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Wij zouden op de fiets naar huis gaan.
A
fiets
B
zouden
C
zouden gaan
D
zouden op de fiets gaan
Slide 7 - Quizvraag
Goed of fout? Het werkwoordelijk gezegde is altijd hetzelfde als de persoonsvorm.
A
Goed
B
Fout
C
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde? De leerlingen waren de toets aan het maken.
A
waren
B
waren maken
C
waren het SO maken
D
waren aan het maken
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Die verdediger speelde tachtig minuten mee tijdens de wedstrijd.
A
speelde
B
speelde mee
C
die verdediger
D
speelde tijdens de wedstrijd
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?
A
werd verwoest
B
werd
C
verwoest
D
werd door de orkaan verwoest
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Tijdens het eten heeft mijn vader de krant voorgelezen.
A
heeft
B
heeft de krant voorgelezen
C
heeft voorgelezen
Slide 12 - Quizvraag
Noem 3 dingen die bij het werkwoordelijk gezegde horen.
Slide 13 - Open vraag
Grammatica
Hulpwerkwoord
en zelfstandig
werkwoord
Slide 14 - Tekstslide
Lesdoelen
- Ik weet wat een
hww en zww is.
- Ik kan in een zin aangeven of
een werkwoord een hww of zww is.
Slide 15 - Tekstslide
Ik ken het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord
Ja
Nee
Slide 16 - Poll
zww
Geeft aan wat er wordt gedaan.
Er staat altijd één zelfstandig werkwoord in de zin.
Imme fietst elke dag naar school.
Imme is naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.
Slide 17 - Tekstslide
hww
Als een zin meerdere werkwoorden heeft, is het ww dat de handeling aangeeft altijd een voltooid deelwoord of een infinitief. De persoonsvorm en eventuele andere ww zijn dan een hulpwerkwoord.
Imme is elke dag naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moetenfietsen.
Slide 18 - Tekstslide
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren.
Slide 19 - Sleepvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!
Slide 20 - Sleepvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.
Slide 21 - Sleepvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij
heeft
weer
niet
geluisterd.
Slide 22 - Sleepvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij
kocht
het
mooie
cadeau.
Slide 23 - Sleepvraag
Spelling
Voltooid en
onvoltooid deelwoord
Slide 24 - Tekstslide
Lesdoelen
- Ik weet wat een
(on)voltooid deelwoord is.
- Ik kan het (on)voltooid
deelwoord juist spellen.
Slide 25 - Tekstslide
Wat is een voltooid deelwoord?
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden.
Spellen voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden?
Het werkwoord langer maken of 't ex-kofschip!
Bijvoorbeeld: bezorgen - bezorgde - bezorgd
Slide 28 - Tekstslide
Wat zijn zwakke werkwoorden?
Slide 29 - Woordweb
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Video
Kies de juiste vorm:
De buurman heeft zijn spullen ......
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het volooid deelwoord van:
antwoorden
A
geantwoord
B
geantwoort
Slide 34 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van:
vertellen
A
vertelt
B
verteld
C
gevertelt
D
geverteld
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Geeft aan dat iemand iets doet, terwijl hij nog iets anders doet.
Hele werkwoord + d
Geeft aan wat iemand gedaan heeft.
Wij hebben ons verveeld tijdens de les.
Pratend liepen zij de klas binnen.
Slide 37 - Tekstslide
Onvoltooid deelwoord
Voltooid deelwoord
Pratend liepen zij de klas binnen.
Geeft aan dat iemand iets doet, terwijl hij nog iets anders doet.