Woordsoorten terugblik cursus 5

Welkom

Herhaling
Grammatica

Woordsoortbenoeming
Nederlands

Wat heb je nodig?
Pen, papier, laptop en de boeken 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom

Herhaling
Grammatica

Woordsoortbenoeming
Nederlands

Wat heb je nodig?
Pen, papier, laptop en de boeken 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:

Grammatica 1:

terugblik woordsoorten


Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Welke woordsoorten ken je?

Slide 7 - Woordweb

Woordsoorten

1. werkwoord
2. lidwoord (bepaald en onbepaald)
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord/stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 
5. voorzetsel


Slide 8 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Noem drie werkwoorden die als eerste in je opkomen

Slide 11 - Open vraag

Werkwoorden
Werkwoorden noemen we ook weleens doe-woorden.
Het zijn namelijk dingen die je kunt doen, zoals:

lopen, fietsen, staan, zitten, schrijven, slapen, gamen, eten, wachten......

Slide 12 - Tekstslide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de (bepalend)
het (bepalend)
een (onbepaald)

Slide 13 - Tekstslide

Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.
Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
Je hebt bepaalde en onbepaalde lidwoorden.
De bepaalde lidwoorden zijn de en het.
Deze gebruik je als duidelijk is wat of wie je bedoelt.
Het onbepaalde lidwoord is een.
Dit gebruik je als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt.

Slide 14 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Namen
  • Aardrijkskundige namen

Slide 15 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 16 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord

Slide 17 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt je van welk materiaal iets gemaakt is.

Slide 18 - Tekstslide

Voorzetsel
Woord dat samen met een ander woord (meestal) plaats en richting bepaalt, zoals
Het haantje op de toren.
De Slag bij Waterloo.
Ga naar buiten.
Kom op tijd.

Slide 19 - Tekstslide

Voorzetsel

 'Het vogelkooitje':
De vogel zit in het kooitje.
De vogel zit naast het kooitje.
De vogel zit achter het kooitje.
Of 'het feest':
Tijdens het feest.
na het feest.
Voor het feest.



Slide 20 - Tekstslide

Quiz

Slide 21 - Tekstslide

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Quizvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 26 - Sleepvraag

Noem een lidwoord:

Slide 27 - Open vraag

Maak een goede zin waarin twee voorzetsels voorkomen.

Slide 28 - Open vraag

De woordsoorten ken ik...
A
nog lang niet
B
een beetje
C
wel aardig
D
goed!

Slide 29 - Quizvraag

Aan de slag
- Herhaal cursus 5 WS online paragraaf 1, 3, 5 en 7
- Maak de 2 oefentoetsen af online !
- Klaar? Ga leren voor de toets  

Slide 30 - Tekstslide