In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen
Leg je spullen klaar op het hoekje
van je tafel.
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
- 10 min lezen
- Cursus 5 Woordsoorten
- Thema C § 4
- evaluatie
- huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
10 min lezen
Slide 3 - Tekstslide
Kies uit: zelfstandigwerkwoord – hulpwerkwoord- zelfstandig naamwoord – bepaald lidwoord – onbepaald lidwoord - bijvoeglijk naamwoord – stoffelijk bijvoeglijk naamwoord – voorzetsel Dankzij een voorzet van Norah kon Ailana scoren. scoren
Slide 4 - Open vraag
Kies uit: zelfstandigwerkwoord – hulpwerkwoord- zelfstandig naamwoord – bepaald lidwoord – onbepaald lidwoord - bijvoeglijk naamwoord – stoffelijk bijvoeglijk naamwoord – voorzetsel Dankzij een voorzet van Norah kon Ailana scoren. scoren
Slide 5 - Open vraag
Kies uit: zelfstandigwerkwoord – hulpwerkwoord- zelfstandig naamwoord – bepaald lidwoord – onbepaald lidwoord - bijvoeglijk naamwoord – stoffelijk bijvoeglijk naamwoord – voorzetsel Gameheld Mario was eerst een hardwerkende timmerman. een groenten
Slide 6 - Open vraag
Kies uit: zelfstandigwerkwoord – hulpwerkwoord- zelfstandig naamwoord – bepaald lidwoord – onbepaald lidwoord - bijvoeglijk naamwoord – stoffelijk bijvoeglijk naamwoord – voorzetsel WhatsApp is nog steeds een van de populairste apps. populairste
Slide 7 - Open vraag
Kies uit: zelfstandigwerkwoord – hulpwerkwoord- zelfstandig naamwoord – bepaald lidwoord – onbepaald lidwoord - bijvoeglijk naamwoord – stoffelijk bijvoeglijk naamwoord – voorzetsel Olafs konijn had zich verstopt achter het gordijn. achter
Slide 8 - Open vraag
Kies uit: zelfstandigwerkwoord – hulpwerkwoord- zelfstandig naamwoord – bepaald lidwoord – onbepaald lidwoord - bijvoeglijk naamwoord – stoffelijk bijvoeglijk naamwoord – voorzetsel Hoelang blijft brood vers in een papieren zak? papieren
Slide 9 - Open vraag
Welk woord hoort er niet bij, als je let op de woordsoort, en waarom? blaar – jaar – naar – schaar
Slide 10 - Open vraag
Welk woord hoort er niet bij, als je let op de woordsoort, en waarom? aan – het – met – van
Slide 11 - Open vraag
Welk woord hoort er niet bij, als je let op de woordsoort, en waarom? hout – koud – stout – zout
Slide 12 - Open vraag
Welk woord hoort er niet bij, als je let op de woordsoort, en waarom? uitboren – uitkijktoren – uithoren – uitvoeren
Slide 13 - Open vraag
Welk woord hoort er niet bij, als je let op de woordsoort, en waarom? door – koor – over – voor
Slide 14 - Open vraag
Bepaalde woorden kunnen verschillende woordsoorten zijn.
Bijvoorbeeld:
– Dexter en Fay fietsen (werkwoord) elke dag samen naar school.
– De elektrische fietsen (zelfstandig naamwoord) staan in een aparte fietsenstalling.
Slide 15 - Tekstslide
Het woord stelen kan ook een werkwoord of een zelfstandig naamwoord zijn. Maak een zin met het woord stelen. Gebruik het als een werkwoord.
Slide 16 - Open vraag
Het woord stelen kan ook een werkwoord of een zelfstandig naamwoord zijn. Maak een zin met het woord stelen. Gebruik het als een zelfstandig naamwoord.
Slide 17 - Open vraag
Het woord arm kan ook een werkwoord of een zelfstandig naamwoord zijn. Maak een zin met het woord arm. Gebruik het als een zelfstandig naamwoord.
Slide 18 - Open vraag
Het woord arm kan ook een werkwoord of een zelfstandig naamwoord zijn. Maak een zin met het woord arm. Gebruik het als een bijvoeglijk naamwoord.
Slide 19 - Open vraag
Het woord glazen kan ook een werkwoord of een zelfstandig naamwoord zijn. Maak een zin met het woord arm. Gebruik het als een zelfstandig naamwoord.
Slide 20 - Open vraag
Het woord glazen kan ook een werkwoord of een zelfstandig naamwoord zijn. Maak een zin met het woord arm. Gebruik het als een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.