In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Basisstof 2
Voedselrelaties
Producenten, consumenten en reducenten
Autotroof en heterotroof
Slide 1 - Tekstslide
Producenten, consumenten, reducenten
Herbivoor, omnivoor, carnivoor
Autotroof en heterotroof
Trofische niveaus (= voedingsniveau)
Slide 2 - Tekstslide
Producenten = planten/algen (produceren hun eigen voedingsstoffen).
Consumenten = dieren (eten planten of dieren)
Afvaleters = insecten/wormen (eten dode resten van planten en dieren)
Reducenten = schimmels en bacteriën (eten/reduceren organische stoffen)
Slide 3 - Tekstslide
Herbivoor = planteneters = consumenten van de 1e orde.
Carnivoor = vleeseters = consumenten van de 2e orde en/of hoger.
Omnivoor = alleseters = consumenten van de 1e orde en hoger.
Slide 4 - Tekstslide
Autotroof = zelfvoedend
Organismen die anorganische stoffen kunnen omzetten in organische stoffen.
Dus fotosynthese!!
Heterotroof = andersvoedend
Organismen die organische stoffen moeten eten om aan hun organische stoffen te komen.
Anorganische stoffen = energiearm
Organische stoffen = energierijk
Slide 5 - Tekstslide
Voedselketen
Voedselweb
Slide 6 - Tekstslide
Hoeveel omnivoren tel je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de slang NIET in dit voedselweb?
A
Consument 1e orde
B
Consument 2e orde
C
Consument 3e orde
D
Consument 4e orde
Slide 8 - Quizvraag
accumulatie
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 7. Upload hier een foto van jouw voedselweb
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht 8. (1) Een bepaalde groep bacteriën, de cyanobacteriën, kan met behulp van zonlicht glucose maken uit koolstofdioxide en water. De glucose gebruiken de bacteriën onder andere om allerlei andere stoffen te maken. Behoren de cyanobacteriën tot de consumenten, producenten of reducenten?
A
Consumenten
B
Producenten
C
Reducenten
Slide 13 - Quizvraag
Reducenten zetten de stoffen waaruit de dode resten van organismen bestaan om in een stof die weer door planten gebruikt kunnen worden. Welke stof is dit?
A
zuurstof
B
koolstofdioxide
C
glucose
D
nitraat
Slide 14 - Quizvraag
9. (4) Welke dier is of welke dieren zijn omnivoren?
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
9. (5) Tot welke orden van de consumenten kan een zeehond horen?
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Bekijk opdracht 11. Welke organismen zijn heterotroof? Noem de nummers.