In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Basisstof 1
Voedselrelaties
Producenten, consumenten en reducenten
Autotroof en heterotroof
Slide 1 - Tekstslide
THEMA 2
ECOLOGIE
Slide 2 - Tekstslide
Producenten = planten/algen (produceren hun eigen voedingsstoffen). Deze organismen zijn autotroof
Consumenten = dieren (eten planten of dieren). Deze organismen zijn heterotroof
Afvaleters = insecten/wormen (eten dode resten van planten en dieren)
Reducenten = schimmels en bacteriën (eten/reduceren organische stoffen)
Slide 3 - Tekstslide
Autotroof = zelfvoedend
Organismen die anorganische stoffen kunnen omzetten in organische stoffen.
Dus fotosynthese!!
Heterotroof = andersvoedend
Organismen die organische stoffen moeten eten om aan hun organische stoffen te komen.
Anorganische stoffen = energiearm
Organische stoffen = energierijk
Slide 4 - Tekstslide
Herbivoor = planteneters = consumenten van de 1e orde.
Carnivoor = vleeseters = consumenten van de 2e orde en/of hoger.
Omnivoor = alleseters = consumenten van de 1e orde en hoger.
Slide 5 - Tekstslide
Voedselketen
Voedselweb
Slide 6 - Tekstslide
Producenten, consumenten, reducenten
Herbivoor, omnivoor, carnivoor
Autotroof en heterotroof
Trofische niveaus (= voedingsniveau)
Slide 7 - Tekstslide
Hoeveel omnivoren tel je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de slang NIET in dit voedselweb?
A
Consument 1e orde
B
Consument 2e orde
C
Consument 3e orde
D
Consument 4e orde
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 8. (1) Een bepaalde groep bacteriën, de cyanobacteriën, kan met behulp van zonlicht glucose maken uit koolstofdioxide en water. De glucose gebruiken de bacteriën onder andere om allerlei andere stoffen te maken. Behoren de cyanobacteriën tot de consumenten, producenten of reducenten?
A
Consumenten
B
Producenten
C
Reducenten
Slide 11 - Quizvraag
Reducenten zetten de stoffen waaruit de dode resten van organismen bestaan om in een stof die weer door planten gebruikt kunnen worden. Welke stof is dit?
A
zuurstof
B
koolstofdioxide
C
glucose
D
nitraat
Slide 12 - Quizvraag
9. (4) Welke dier is of welke dieren zijn omnivoren?
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
9. (5) Tot welke orden van de consumenten kan een zeehond horen?
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Bekijk opdracht 11. Welke organismen zijn heterotroof? Noem de nummers.