Regelmatige werkwoorden H3

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Les verbes réguliers

Leerdoelen

1. Ik kan de regelmatige werkwoorden op -er + -re nog steeds vervoegen in de présent  en passé composé.

2. Ik kan de regelmatige werkwoorden op -ir vervoegen in de présent en passé composé.

Les verbes réguliers

ER

IR

RE

Leerdoel 1a

Ik kan nog steeds de werkwoorden op -er vervoegen in de présent en passé composé.

Les verbes réguliers

ER

IR

RE

Ik speel (jouer) = ?

Jullie kopen (acheter) = ?

Zij (m mv) vragen (demander) = ?

Wij hebben gekookt (cuisiner) = ?

Jij hebt geluisterd (écouter) = ?

Hij eet (manger) = ?

conjugation=vervoegen

participe passe= voltooid deelwoord  (gepraat, gezongen, gedanst  parlé, chanté, dansé) 

passé composé bestaat altijd uit 2 werkwoorden: hulpwerkwoord (avoir of être vervoegd!! uit het hoofd leren)  en voltooid deelwoord ( stam pakken van het werkwoord en de uitgang erachter zetten) 

Ik kan de regelmatige werkwoorden op -er vervoegen in de présent + passé composé.

😒🙁😐🙂😃

Leerdoel 1b

Ik kan nog steeds de werkwoorden op -re vervoegen in de présent en passé composé.

Les verbes réguliers

ER

IR

RE

Wij verkopen = Nous ...

1. vendrons
2. vend
3. vendez
4. vendons

Jij verliest = Tu ...

1. perd
2. perds
3. perdes
4. perdez

Zij hebben gewacht = ...
(wachten = attendre)

1. Ils ont attendré
2. Ils ont attendé
3. Ils ont attendru
4. Ils ont attendu

Jullie horen (entendre) = ?

Ik verlies (perdre) = ?

Zij heeft verkocht (vendre) = ?

Zij (v mv) hebben gewacht (attendre) = ?

Ik kan regelmatige werkwoorden op -re vervoegen in de présent + passé composé

😒🙁😐🙂😃

Leerdoel 2

Ik kan de werkwoorden op -ir vervoegen in de présent en passé composé.

Présent

Stap 1: WW - ir  (stam)

(choisir > chois)

Stap 2: uitgangen toevoegen

Je choisis

Tu choisis

Il/elle/on choisit

Nous choisissons

Vous choisissez

Ils/elles choisissent

Les verbes réguliers

ER

IR

RE

Prenez votre cahier

Verbes -ir

* finir (eindigen)

* réfléchir (nadenken)

* réussir (slagen)

* remplir (invullen)

* grandir (groeien)

* choisir (kiezen)

* rougir (blozen)

Wij kiezen = ?

1. Nous choisons
2. Nous choisisons
3. Nous choissisons
4. Nous choisissons

Ik vul in = ?

1. Je remple
2. Je remplis
3. Je remplit
4. Je rempli

Hij groeit = ?

1. Il grandis
2. Il grandi
3. Il grandit
4. Il grand

Jij denkt na = ?
(réfléchir)

U slaagt = ?
(réussir)

Zij bloost = ?
(rougir)

Passé composé

J'ai rougi = Ik heb gebloosd

Tu as rougi

Il/elle/on a rougi

Nous avons rougi

Vous avez rougi

Ils/elles ont rougi

Hij heeft gekozen = ?
(choisir)

Ik ben gegroeid = ?
(grandir)

Wij zijn/hebben geëindigd =
(finir)

Wij eindigen = ?
(finir)

Ik kan regelmatige werkwoorden op -ir vervoegen in de présent + passé composé.

😒🙁😐🙂😃

Au travail!

Exercices 29abcde + 30acd (p. 82)