4. Economische ontwikkelingen en 5. Sociale verhoudingen


Nederland, 1813 - 1900

4. Economische ontwikkelingen
(en 5. Sociale verhoudingen)
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les


Nederland, 1813 - 1900

4. Economische ontwikkelingen
(en 5. Sociale verhoudingen)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning deze les
  • Leerdoelen.
  • Uitleg en zelfstandig werken
  • Huiswerk controle

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw in Nederland voor in de landbouw, industrie en handel?
  • Welke veranderingen deden zich in de negentiende eeuw in Nederland voor in de sociale verhoudingen?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf lezen op bladzijde 18: 
"Waarom veranderen? 
Het gaat toch goed!"

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken de decennia rond 1900 zich vooral door continuïteit, of door verandering, als je kijkt naar de nijverheid? Geef drie voorbeelden uit de tekst of de foto.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Rond 1800 in Nederland..
  • Grote regionale verschillen.
  • Kust: vruchtbaar, gespecialiseerde landbouw. Rijke boeren met tuinbouwproducten en handelsgewassen.
  • Lagere gebieden: drassige grond, zuivelproductie (verkoop in steden).
  • Oost- en Zuid-Nederland: zandgronden, akkerbouw én veeteelt. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

... 1850
  • Nederlandse landbouw veranderd snel! 
  • In Europa wordt het basisvoedsel van graan en aardappelen steeds goedkoper! Dus, meer geld voor producten die voor de 'gewone man' onbetaalbaar waren (zuivel, vlees, groenten, fruit).
  • Nederlandse landbouwers spelen hier op in, meer produceren voor de export! 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijvende vragen
Met deze vragen verken je een onderwerp: wat gebeurde er? wie speelden daarbij een rol, hoe zag iets eruit
De beschrijvende vraag levert vaak een kort antwoord op, een beschrijving. Deze vraag begint vaak met wat, wie, waar, welke of hoe.

Voorbeelden: 
  • Beschrijf wat er gebeurde tijdens het revolutiejaar in 1848. 

Slide 8 - Tekstslide

Vraag de studenten om voorbeelden van beschrijvende vragen te bedenken en bespreek deze samen.
Bedenk zoveel mogelijk 
beschrijvende vragen en schrijf ze op.
timer
2:00

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk zoveel mogelijk 
verklarende vragen en schrijf ze op.
timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarderende vragen
Met deze vragen kun je een oordeel vaststellen. Bijvoorbeeld of iemand positief of negatief aankeek tegen een bepaalde gebeurtenis of ontwikkeling. Maar ook de vraag of een bepaalde leider per saldo meer goeds dan slechts heeft veroorzaakt, of andersom. 

  • Wat vind jij de democratische bestuursvorm? 
  • Wat vind je van de manier waarop de Nederlandse slavernijgeschiedenis wordt onderwezen?

Slide 11 - Tekstslide

Bespreek wat er bedoeld wordt met een waarderende vraag. Geef voorbeelden van dit soort vragen en laat de studenten zelfstandig waarderende vragen formuleren.
Bedenk zoveel mogelijk 
waarderende vragen en schrijf ze op.
timer
2:00

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verklarende vragen
Met deze vragen probeer je de oorzaken van een verschijnsel of gebeurtenis te achterhalen, om het te kunnen verklaren.
De verklarende vraag vraagt om een uitleg, een verklaring en begint vaak met 'waarom', 'waardoor' of 'hoe'.

Voorbeelden: 
  • Waarom liet Willem II de grondwet herzien in 1848? 
  • Waardoor brak de Eerste Wereldoorlog uit? 

Slide 13 - Tekstslide

Leg uit wat het verschil is tussen een beschrijvende en een verklarende vraag. Laat de studenten oefenen met het formuleren van verklarende vragen.
Late industrialisatie
  • 1780: Engeland 
  • Vanaf 1800: België, Noord-Frankrijk, Duitsland. 
  • Eerste helft 19e eeuw: nijverheid kleinschalig en binnenlandse markt. Ambachtswerk, water- en windmolens.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transitohandel
  • Tweede helft 19e eeuw: Nederland profiteert van gunstige ligging aan de Noordzee en grote rivieren! 
  • Economische groei, opbloei van handel en scheepvaart. 
  • Nederlandse havens dienen als doorgeefluik tussen Engeland en Duitsland.
  • (vergelijking met stapelmarkt, maar nu niet meer opslag in pakhuizen! Direct transport naar bestemmingen), 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Nederland, 1813 - 1900

5. Sociale verhoudingen

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens de industriële revolutie waren werk- en leefomstandigheden slecht. Noem 3 voorbeelden van elk:
- slechte werkomstandigheden, - slechte woonomstandigheden, - milieuverontreiniging.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de Sociale Kwestie?
  • Een kwestie is een probleem

  • De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar.

  • Eind 19e eeuw.

  • Vooral in de steden.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kinderwetje Van Houten
Wet waarbij het verboden werd om kinderen tot 12 jaar te laten werken in de fabrieken en werkplaatsen. De kinderen mochten wel in de landbouw werken

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
1.4: 54, 57, 60 t/m 64, 70, 71, 73.
1.5: 75, 78 t/m 81, 84.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies