werkwoorden deel 3; regels en d-t-dt spelling
1 / 23
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
In welke 3 vormen komen werkwoorden voor?
Slide 4 - Open vraag
Ik heb een boterham gegeten.
gegeten =....
gegeten =....
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 5 - Quizvraag
De boot vaart naar Rotterdam.
vaart =
vaart =
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 6 - Quizvraag
De docent zal alles snel nakijken.
zal =
zal =
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 7 - Quizvraag
De jongen wil de hele dag lezen.
lezen =
lezen =
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van schrijven, antwoorden, verhuizen?
Slide 9 - Open vraag
Wat zijn de spellingregels voor de spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
Slide 10 - Open vraag
Werken is een klankvast werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Drinken is een klankvast werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Het tegenovergestelde van een klankvast werkwoord is een...................??
Slide 13 - Open vraag
Tekst
sterk werkwoord
zwak werkwoord
klank vast werkwoord
klank veranderend werkwoord
Slide 14 - Sleepvraag
De "'t ex kofschip" regel is bedoeld voor?
Slide 15 - Open vraag
Wat is goed?
Jij ......... de sinas met water.
Jij ......... de sinas met water.
A
verdunt
B
verdundt
C
verdund
D
verduntd
Slide 16 - Quizvraag
Wat is goed? ........ jij 16 jaar?
A
word
B
wordt
C
wort
D
wortd
Slide 17 - Quizvraag
Wat is goed? Mijn moeder heeft dat ........
A
belooft
B
beloofdt
C
beloofd
D
belooftd
Slide 18 - Quizvraag
Wat moet je invullen? Gistereren star......e de auto niet.
A
t
B
td
C
tt
D
dd
Slide 19 - Quizvraag
Wat is goed? Vroeger ....... wij niet met elkaar.
A
praten
B
praatten
C
praaten
D
pratten
Slide 20 - Quizvraag
Wat is goed? Ik ben ...
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuistd
D
verhuisdt
