In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Dif Nederlands
Begrijpend lezen
Slide 1 - Tekstslide
Geef een voorbeeld van een tekst met als tekstdoel 'overhalen'.
Slide 2 - Woordweb
Wat is het verschil tussen een betogende en een activerende tekst?
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Bij welke vorm van lezen ga je de eerste en laatste alinea lezen?
A
grondig lezen
B
goed lezen
C
oriënterend lezen
D
globaal lezen
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het nut van een tussenkopje?
Slide 10 - Open vraag
Kernzinnen
De belangrijkste zin van de alinea!
Waar staat een kernzin?
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
1. Onze zalen zijn zeer geschikt voor de bijeenkomsten die u wilt houden. 2. De vier zalen die wij hebben, kunnen door flexibele wanden geschikt gemaakt worden voor groepen van elke grootte. 3. Alle apparatuur voor het houden van presentaties is aanwezig.
Welke zin is de kernzin in deze alinea?
A
zin 1
B
zin 2
C
zin 3
D
geen kernzin
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Is dit een 'onderwerp' of een 'hoofdgedachte'?
HET IS GEZOND OM TWEE KEER IN DE WEEK VIS ETEN
A
onderwerp
B
hoofdgedachte
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Alle belangrijke informatie die over een onderwerp wordt gegeven, noem je ...zaken. Minder belangrijke dingen noem je ...zaken.
A
bijzaken, hoofdzaken
B
hoofdzaken, bijzaken
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Bij een bekende winkel heb ik twee nieuwe spellen gekocht, want die waren in de aanbieding. Wat is het verwijswoord en waar verwijst het verwijswoord naar?
Slide 19 - Open vraag
Voor vh (en opstromers): In een objectieve tekst mogen geen meningen naar voren komen.