Je bekijkt:* titel, tussenkopjes, de bron, de lengte van de tekst, illustraties, tabellen, grafieken, inhoudsopgave.
* de opmaak > welke woorden zijn vetgedrukt, cursief gedrukt of onderstreept?
Je bepaalt:
• tekstsoort, tekstdoel (informeren, activeren, amuseren, overtuigen), leespubliek, structuur, het onderwerp en de moeilijkheidsgraad van de tekst.