Theorie week 19 - herhaling woordsoorten benoemen

Lesprogramma
Lesdoel
Herhalen en oefenen
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lesprogramma
Lesdoel
Herhalen en oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les heb je alle te leren kennis over woordbenoemen op een rijtje.

Slide 2 - Tekstslide

Zie, de maan schijnt door de bomen.
A
kww
B
zww

Slide 3 - Quizvraag

Hij schijnt nogal lastig.
A
kww
B
zww

Slide 4 - Quizvraag

zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 5 - Tekstslide

De vier stappen
  1. Zoek het belangrijkste ww in de zin.
  2. Kan dit een kww zijn?
  3. Kun je het vervangen door een ander kww?
  4. Koppelt het werkwoord een eigenschap/kenmerk aan het onderwerp?

Slide 6 - Tekstslide

Een operatie aan je keelamandelen schijnt (1) op hogere leeftijd bijzonder vervelend te zijn (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 7 - Quizvraag

Super Mario zal (1) altijd de held uit mijn kinderjaren blijven (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 8 - Quizvraag

Met deze maatregel zullen (1) deze problemen niet meer voorkomen (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 9 - Quizvraag

Ondanks de aanwezigheid van de politie zijn (1) de betogers in groepjes teruggekomen (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 10 - Quizvraag

De negentigste verjaardag van mijn overgrootmoeder is (1) een groot feest geweest (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 11 - Quizvraag

De weersvoorspelling voor komend weekend blijkt (1) gunstig te zijn (2).
A
1 = kww 2 = zww
B
1 = zww 2 = zww
C
1 = hww 2 = kww
D
1 = hww 2 = zww

Slide 12 - Quizvraag

Onderzoekers denken dat het ijsplateau op de noordpool is versnipperd door veranderingen in het klimaat.

In deze samengestelde zin is sprake van:
A
nevenschikking
B
onderschikking

Slide 13 - Quizvraag

Onderzoekers denken dat het ijsplateau op de noordpool is versnipperd door veranderingen in het klimaat.

Het os vgw is hier:

Slide 14 - Open vraag

Charlie kan niet meedoen aan de hockeywedstrijd, want ze heeft morgen een eindexamentoets.

In deze samengestelde zin is sprake van:
A
Nevenschikking
B
Onderschikking

Slide 15 - Quizvraag

Charlie kan niet meedoen aan de hockeywedstrijd, want ze heeft morgen een eindexamentoets.

Het ns vgw is hier:

Slide 16 - Open vraag

Welke 5 ns vgw ken je?

Slide 17 - Woordweb

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 20 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden (pers. vnw) verwijzen naar een persoon,
een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.

Persoonlijke voornaamwoorden zijn aparte zinsdelen, die je als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp kunt benoemen.

Slide 21 - Tekstslide

Let op!!
Het is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het een apart zinsdeel is. Als het een deel van een zinsdeel is, is het een lidwoord.

voorbeeld
Het is opgeknapt. --> Het = persoonlijk voornaamwoord
Het weer is opgeknapt. --> Het = bepaald lidwoord.
Het hoort in deze zin bij het zelfstandig naamwoord weer.

Slide 22 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft een bezit aan.
Het kan bijvoeglijk of zelfstandig in een zin voorkomen.
Bij zelfstandig gebruik staat er een lidwoord voor.

voorbeeld
Heb je haar samenvatting gebruikt? --> bijvoeglijk gebruikt
Je kunt beter de zijne gebruiken.  --> zelfstandig gebruikt


Slide 23 - Tekstslide

De truc
Twijfel je of het om een persoonlijk voornaamwoord gaat?
Vervang het persoonlijk voornaamwoord dan door een naam.
Lukt dat? --> Persoonlijk voornaamwoord!

voorbeeld
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
Frenkie heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.


Slide 24 - Tekstslide

Tot welke woordsoort behoren de volgende woorden?
ik , hij , wij , jullie
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Ik heb het vanmorgen in de krant gelezen.

'het' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Dit is niet onze boom, maar hun boom.

'onze' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Die rode fiets is van jou.

'jou' is een ...
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden uit deze zin:

Gisteren zag ik Antoinette en zij zei blozend tegen mij: 'Jouw broer is erg knap!'
A
ik
B
ik - zij
C
ik - zij - mij
D
ik - zij - mij - jouw

Slide 29 - Quizvraag

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons.
Deze woorden slaan terug op het onderwerp.
wederkeren = terugkeren

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen ons voor

Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan.

Slide 30 - Tekstslide

Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat?

Voorbeeld
Je vergist je toch nooit?
Oplossing: vervang je door hij
Hij vergist zich toch nooit?

Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!

Slide 31 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Elkaar =  
wederkerig voornaamwoord voor alle meervoudsvormen

Wij schrijven elkaar.
Jullie kennen elkaar.
Zij plagen elkaar.

Wederkerig = het komt van beide kanten

Slide 32 - Tekstslide

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 33 - Quizvraag

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 34 - Quizvraag

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 35 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 36 - Quizvraag

Zij geven elkaar een cadeau.

'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 37 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) heeft betrekking
op een woord dat of een woordgroep die eerder in een zin is genoemd (antecedent):
die, dat, wie, wat, welke, hetwelk, hetgeen


Slide 38 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Zo'n woord of woordgroep waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, noemen we het antecedent.

Dat boek dat jij leest, zegt mij niets.
Dat boek = het antecedent, dat = het betrekkelijk voornaamwoord

De auto
die daar staat, is van hem.
De auto = het antecedent, die = het betrekkelijk voornaamwoord

Slide 39 - Tekstslide

Betr. vnw mia
Soms kun je wie en wat vervangen door degene die of datgene wat. Er is dan geen antecedent in de zin.
Wie/wat is dan betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr. vnw m.i.a.).
bijv.
1. Wie (= degene die) nog één woord zegt, moet de klas verlaten!
2. Laat mij eens zien wat (= datgene wat) je onder je tafeltje verbergt.

Slide 40 - Tekstslide

Het schilderij ... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de volgende zin:
Dat lieve meisje is van de trap gevallen
A
dat
B
is
C
de
D
er is geen betrekkelijk voornaamwoord

Slide 42 - Quizvraag

Het meisje dat hij leuk vindt.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de zin?
A
Het
B
dat
C
hij
D
er is geen betr. vnw

Slide 43 - Quizvraag

Slide 44 - Link