Het onderwerp vervangen door il / elle / ils / elles
Mon père est dans la cuisine = Mijn vader is in de keuken.
Il est dans la cuisine = Hij is in de keuken.
La porte est ouverte = De deur is open.
Elle est ouverte = Zij (de deur) is open.
Olivier et Elsa sont chez moi. = Olivier et Elsa zijn bij mij.
Ils sont chez moi = Zij zijn bij mij.
Pierre et Thomas sont au lycée = Pierre en Thomas zijn op school.
Marieke en Joanna sont à la plage. = Marieke en Joanna zijn op het strand.
Elles sont à la plage = Zij zijn op het strand