Unit 5 Havo 2 Grammar Recap

Unit 5 Havo 2 Grammar Recap
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Unit 5 Havo 2 Grammar Recap

Slide 1 - Tekstslide

Today's programme
Future
If-sentences
Adjectives & adverbs

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Na deze les...
 ...weet je hoe je the future moet gebruiken om zinnen te maken in de toekomende tijd;
...weet je wat een if-sentence is en hoe je deze moet maken en gebruiken;
...weet je het verschil tussen adjectives en adverbs en kun je zelfstandig zinnen maken.

Slide 3 - Tekstslide

Welke 4 werkwoordstijden gebruik je om over de toekomst te praten?

Slide 4 - Woordweb

4 ways to write the Future tense:
1) present simple -> The bus leaves at 6.

2) present continuous -> I'm leaving for Paris tomorrow.

3) to be going to -> She's going to move to Paris next summer.

4) will/shall -> I will live in Paris one day.

Slide 5 - Tekstslide

Alice ............ (sing) for a live audience some day.

Slide 6 - Open vraag

Once she's asked to perform live, Alice .............. (sing) live on TV.

Slide 7 - Open vraag

RTL ............. (broadcast) The news every night at 8.

Slide 8 - Open vraag

Alice ............... (perform) live on television this Friday

Slide 9 - Open vraag

If-sentences: 1st conditional
Je gebruikt de first conditional om aan te geven als er aan een bepaalde voorwaarde wordt voldaan, de kans heel groot is dat het gaat gebeuren.

Een if-sentence bestaat uit twee delen:
de if-zin en een de hoofdzin

Slide 10 - Tekstslide

If-sentences: 1st conditional
Voorbeeld:
If you study hard, you will pass the test.

If you study hard = voorwaarde
you will past the test = waarschijnlijk gevolg

Slide 11 - Tekstslide

If-sentences: 1st conditional
De if-zin staat in de present simple
If you drink your water,

De hoofdzin gebruikt will + hele werkwoord
you will stay hydrated.

Slide 12 - Tekstslide

If-sentences: 1st conditional
Maar, let op!

Je kunt ook de if-zin en de hoofdzin omdraaien:
You will stay hydrated, if you drink water.

Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn adjectives & adverbs?

Slide 14 - Woordweb

Adjectives
Een adjective (bijvoegelijk naamwoord) zeg iets over een noun (zelfstandig naamwoord)

Vb: Henry is a beautiful man

Slide 15 - Tekstslide

Maak een zin met een adjective!

Slide 16 - Open vraag

Adverbs
Een adverb (bijwoord) kan iets zeggen over:
een verb (werkwoord) The car drove superbly.
een adjective (bijvoegelijk naamwoord) He was incredibly happy.
een adverb (bijwoord) He runs really quickly.
de hele zin Luckily, he was able to escape the geese.

Slide 17 - Tekstslide

Adverbs
Een adverb kun je vaak maken door -ly achter een adjective te zetten. Let wel op spelling, er zijn uitzonderingen:

Easy-easily
Probable-probably
Good-well

Slide 18 - Tekstslide

Maak een zin met een adverb!

Slide 19 - Open vraag

Ik ben klaar voor de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll