In 1912 reist de jonge Ramdew per schip van India naar Suriname, om daar te werken als contractarbeider. Op de plantage valt hij al gauw op, zowel door zijn koppigheid als door zijn charisma. Hij wordt een man met aanzien in de Hindoestaanse gemeenschap. En de stamvader van generaties bijzondere mensen die onder alle omstandigheden houvast hebben aan hun dromen en verhalen. Zelfs als later achterkleinkinderen naar Nederland vertrekken en daar als migranten een nieuw thuis maken. Deze familiegeschiedenis gaat over migratie van Indiase contractarbeiders en de immigratie van Hindoestaanse migranten in Nederland.