§2.3 - Formuletaal (les 1)

§2.3 Formuletaal
Je leert:
- de formule van een stof afleiden uit een modelvoorstelling
- de formules en namen van een aantal belangrijke stoffen
- de systematische naam bij een formule geven
- de formule bij een systematische naam geven


1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§2.3 Formuletaal
Je leert:
- de formule van een stof afleiden uit een modelvoorstelling
- de formules en namen van een aantal belangrijke stoffen
- de systematische naam bij een formule geven
- de formule bij een systematische naam geven


Slide 1 - Tekstslide

Van model naar formuletaal
Een model is een "tekening" van een molecuul.
Naast de tekening of structuur van een molecuul, moet je de formule kennen.

Om dat te doen kijken we welke atomen in het 
molecuul zitten en hoeveel van ieder 
atoom aanwezig is.

Slide 2 - Tekstslide

Van model naar formuletaal
Rood = zuurstof (O) 
Wit = waterstof (H)
Dus in dit molecuul hebben we:
2x H (waterstof) en 1x O (zuurstof)
We schrijven dat als volgt in een formule:
 H2O
Het aantal van een atoom staat dus RECHTSONDER het atoom.

Slide 3 - Tekstslide

Van model naar formuletaal
Nu we de formule H2O kennen voor één molecuul
Hoe schrijf je dan 5 moleculen H2O?

Dat doen we als volgt:
5 H2O (en dus niet H10O5)
We noemen 5 de "coëfficiënt" en de 2 de "index"

Slide 4 - Tekstslide

Formules van belangrijke stoffen die je uit je hoofd moet kennen

Slide 5 - Tekstslide

Speciale moleculen die bestaan uit 2 atomen (tabel 2.22)
Er zijn 7 elementen die uit twee dezelfde atomen bestaan.
Ezelsbruggetje:
Claire Fietst Naar Haar Oma In Breda






Slide 6 - Tekstslide

Namen van moleculen
Er zijn speciale regels gemaakt om de naam van een molecuul te kunnen maken als deze uit 2 verschillende atomen bestaat

Er moeten de volgende dingen in de naam staan:
- welke atomen zitten in het molecuul
- hoeveel van elk atoom zit in het molecuul

Slide 7 - Tekstslide

Namen van moleculen
Welk atoom: om dit te kunnen moet je dus de namen van de atomen uit je hoofd kennen (tabel 2.13 van pag 47 uit §2.2)

Bijvoorbeeld:
C             betekent              koolstof
N             betekent              stikstof
S              betekent             zwavel

Slide 8 - Tekstslide

Namen van moleculen
Welk atoom: sommige atomen hebben een iets andere naam als ze als 2e atoom in de formule staan (zie ook tabel 2.24 op pag 54 van §2.3);
O         wordt dan                 oxide
S         wordt dan                 sulfide
F         wordt dan                 fluoride
Cl        wordt dan                 chloride
Br        wordt dan                bromide
I           wordt dan                 jodide

Slide 9 - Tekstslide

Namen van moleculen
Hoeveel atomen: we moeten in de naam ook aangeven hoeveel atomen erin zitten. Dat doen we met telwoorden (tabel 2.23 van pag 54) 
Bijvoorbeeld: SO2                         heeft als naam:

                      zwaveldioxide

Slide 10 - Tekstslide

Namen van moleculen
Nog een voorbeeld:


Bijvoorbeeld: CO2                            heeft als naam:

                      koolstofdioxide

Slide 11 - Tekstslide

Namen van moleculen
LET OP als er van een atoom maar 1 in een molecuul zit.
- We schrijven dan geen 1 in de formule 
- Maar we schrijven wel MONO in de naam
- Maar MONO schrijven we alleen bij het 2e atoom
Bijvoorbeeld: CO heeft als naam:

                      koolstofmonooxide

Slide 12 - Tekstslide

Namen van moleculen
Laatste voorbeeld: Br2S


                            dibroommonosulfide


Slide 13 - Tekstslide

Wat is de naam van deze stof?

A
stikstofoxide
B
distikstoftetraoxide
C
zuurstofstikstof
D
distikstoftetrazuurstof

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de naam van deze stof?
A
monostikstofoxide
B
monostikstofdioxide
C
stikstofdioxide
D
stikstofdizuurstof

Slide 15 - Quizvraag

Welke moleculen zijn juist?
Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
B
C
D

Slide 16 - Quizvraag

Wat nu te doen..
lezen §2.3!
Maken opgave 31 t/m 42, behalve: 37, 40


Slide 17 - Tekstslide