Thema 5 Ecologie Bs 4 Veranderende ecosystemen def

Thema 5 Ecologie
Veranderende ecosystemen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Thema 5 Ecologie
Veranderende ecosystemen

Slide 1 - Tekstslide

Heide

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Terugblik
Leerdoel: Je kunt veranderingen in een ecosysteem beschrijven.
Examenvragen oefenen

Slide 3 - Tekstslide

Testje

Slide 4 - Tekstslide

Dalkruid kan zich wel handhaven onder bomen en struiken en Gewoon vingerhoedskruid niet. Daarvoor zijn verschillende oorzaken die met elkaar samenhangen.
Welke van de volgende beweringen geeft één van die oorzaken juist weer?
A
Dalkruid heeft een hoger optimum voor de hoeveelheid licht dan Gewoon vingerhoedskruid
B
Dalkruid heeft een hogere maximum tolerantiegrens voor de hoeveelheid licht dan Gewoon vingerhoedskruid.
C
Dalkruid heeft een lagere minimum tolerantiegrens voor de hoeveelheid licht dan Gewoon vingerhoedskruid.

Slide 5 - Quizvraag

In de zogenaamde 'black smokers' bij Papoea-Nieuw-Guinea komen autotrofe bacteriën voor. Smokers zijn grote kegelvormige bergen van zwavelverbindingen op de bodem van de zee, waaruit oververhit water van 300 °C omhoog spuit onder een druk van 265 atmosfeer. De genoemde autotrofe bacteriën zijn in staat om bepaalde mineralen (bv. zwavelverbindingen), die in water in flinke hoeveelheden oplossen, te oxideren. Hierbij komt energie vrij die benut wordt voor de opbouw van organische moleculen. Welke ecologische rol spelen de in de tekst genoemde bacteriën?
A
consumenten
B
producenten
C
reducenten

Slide 6 - Quizvraag

De muggen in het Londense metrostelsel zetten hun eitjes in het water af. De larven die uit deze eitjes komen, leven in het water. Door gebrek aan licht kan de voedselketen waar deze larven deel van uitmaken, hier niet met producenten beginnen.
Waarmee zal de voedselketen, waar de muggenlarven deel van uitmaken, beginnen?
A
met binnendringend regenwater en CO2
B
met bloed van metroreizigers
C
met organisch afval
D
met uit het beton vrijkomende zouten

Slide 7 - Quizvraag

1. Organismen van trofisch niveau n kunnen afkomstig zijn uit de bacteriën, de schimmels, de planten en de dieren.
2. Rn+1 geeft het energieverlies door dissimilatie aan bij organismen van trofisch niveau n + 1.

Slide 8 - Tekstslide

Koolstofstromen

Slide 9 - Tekstslide

Zandmotor Kijkduin

Slide 10 - Tekstslide

Pioniersoorten

Slide 11 - Tekstslide

Ecosystemen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Successie

pioniersecosysteem ---> ---> ---> ---> climaxecosysteem
Verandering van de soortensamenstelling van een levensgemeenschap

Slide 17 - Tekstslide

humusarme bodem
(organische stoffen e.d.)
A
Pioniersecosysteem
B
Climaxecosysteem

Slide 18 - Quizvraag

Wat verandert bij successie?
A
individu
B
populatie
C
leefgemeenschap
D
ecosysteem

Slide 19 - Quizvraag

Bij wat voor ecosysteem horen de volgende kenmerken: eenvoudig voedselweb, kleine biodiversiteit, open kringlopen en productie is groter dan afbraak?
A
Pionierecosysteem
B
Climaxecosysteem

Slide 20 - Quizvraag

In welk ecosysteem blijft de biomassa gelijk?
A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem

Slide 21 - Quizvraag

Waar zijn er meer wisselingen in abiotische factoren?
A
Pioniersecosysteem
B
Climaxecosysteem

Slide 22 - Quizvraag

Welke type zaden past het best bij een pionierplant?
A
veel en licht
B
veel en zwaar
C
weinig en licht
D
weinig en zwaar

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire successie?
Zoek in stilte en zelfstandig op in je boek

Slide 24 - Tekstslide

Primaire successie

Slide 25 - Tekstslide

Secundaire successie

Slide 26 - Tekstslide

Wanneer het ecosysteem zijn kantelpunt bereikt...
Het is een onomkeerbare situatie waarbij een nieuw evenwicht plaatsvindt door veranderde waarden van biotische en abiotische factoren...

Slide 27 - Tekstslide

Evenwichtssituaties

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Oefenen
  • Ga naar eindexamensite en log in
  • Open de challenge
  • Lees de vragen individueel 
  • Bespreek je ideeën met je groepje
  • Formuleer met elkaar een volledig antwoord (geen steekwoorden)


Slide 30 - Tekstslide

Zelf werken
Maak opdracht 51 t/m 55

Slide 31 - Tekstslide

Wat gebeurt er bij een lage dichtheid aan konijnen?
A
Veel gras
B
Weinig gras
C
evenveel
D
Verandert niet

Slide 32 - Quizvraag

Twee evenwichtssituaties
Dus bij weinig konijnen weinig gras en bij veel konijnen veel gras. Dit is in beide situaties in evenwicht.
Instabiel bij een epidemie: populatie konijnen neemt sterk af > houtachtige planten groeien en verdringen de grassen >  geen voedsel voor konijnen, want die kunnen de houtachtige planten niet verteren > populatie planten zal niet meer hetzelfde zijn als voor de epidemie.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video