Spelling 1.9 Talent

Nog even herhalen
Hoofdstuk 1.7

Persoonsvorm (pv)
Zinsdeelproef
Onderwerp (o)

Wie kan het nog eens samenvatten?

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nog even herhalen
Hoofdstuk 1.7

Persoonsvorm (pv)
Zinsdeelproef
Onderwerp (o)

Wie kan het nog eens samenvatten?

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Je vindt de persoonsvorm door de getalsproef, de tijdsproef en je kunt de zin ook vragen maken (de pv staat dan vooraan in de zin).



Slide 2 - Tekstslide

Het onderwerp (o)
  • Het onderwerp is de hoofdrolspeler in de zin;
  • Het kan een persoon, een dier, een ding of een begrip zijn;
  • Als het onderwerp in meervoud staat, dan staat de     persoonsvorm ook in het meervoud;
  • Het onderwerp en de persoonsvorm staan altijd naast elkaar
  • Je vindt het onderwerp door de onderwerpsvraag te stellen:
      wie / wat + werkwoordelijk gezegde



Slide 3 - Tekstslide

Nog even herhalen
Heb jij mevrouw Vos een zak lekkere snoepjes gegeven?

Schrijf de zin over
Onderstreep de pv
Doe de zinsdeelproef
Zet zinsdeelstrepen
Zet de o onder het onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

De tegenwoordige tijd (OTT)

Werkwoordspelling hoofdstuk 1.9:


Om de tegenwoordig tijd van een werkwoord te kunnen vormen, heb je de STAM van het werkwoord nodig.

Slide 5 - Tekstslide

De tegenwoordige tijd (OTT)

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 6 - Tekstslide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit




Kijk maar:

geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 7 - Tekstslide

De STAM en de ik-vorm

Dus zijn de stam en de ik-vork NIET hetzelfde:




Kijk maar (stam / ik-vorm):

geloven - en = gelov > geloof

reizen - en = reiz > reis

lopen - en = lop > loop



Slide 8 - Tekstslide

De STAM en de ik-vorm
Daarom heeft de stam soms aanpassing nodig om de ik-vorm te krijgen
lop > loop
reiz > reis
verv > verf

Slide 9 - Tekstslide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in
de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 10 - Tekstslide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 11 - Tekstslide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 12 - Tekstslide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsten

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 13 - Tekstslide

Gebiedende wijs

De ik-vorm gebruik je ook bij de gebiedende wijs.


Die gebruik je als je iemand een opdracht, instructie

of commando geeft:

 
Werk! 
Ga! Ren! Loop door! Klop de slagroom...

Slide 14 - Tekstslide

Nog één keer in een filmpje
Talent

Slide 15 - Tekstslide

Oefentoets
We gaan drie oefentoetsen werkwoordspelling doen om je
de kans te geven je te verbeteren
tot de tweede toets Taalverzorging.

Jullie zijn uitgenodigd voor het maken van de eerste toets.

Slide 16 - Tekstslide