Paragraaf 2.12

2.12 leerdoelen 
-je kent de 6 landschapzones en hun kenmerken 
-je kent de geofactoren
-je kunt voorbeelden geven van de invloed die geofactoren op elkaar hebben
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.12 leerdoelen 
-je kent de 6 landschapzones en hun kenmerken 
-je kent de geofactoren
-je kunt voorbeelden geven van de invloed die geofactoren op elkaar hebben

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Mini-presentatie
6 Groepen:
Beschrijf voor jouw geofactor hoe die een rol speelt in het landschap. Geef daarbij een goede omschrijving en minstens 3 goede voorbeelden
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Laat zien dat je de leerdoelen van de paragraaf/paragrafen beheerst.

Slide 9 - Open vraag

Opdracht 1
a de gematigde zone, zomergroen loofbos
b de polaire zone en de aride zone
c Naar het noorden. Door de opwarming van de aarde (die is het sterkst in het poolgebied en het gebied daaromheen) wordt de polaire zone kleiner. Deze maakt plaats voor de boreale zone

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 2
a Het belangrijkste verschil is een schaalverschil.
De landschapszones zijn zones op mondiaal niveau. Het landschap is de waarneembare samenhang van de geofactoren in een gebied van lokaal tot continentaal schaalniveau.
b Bij beide is samenhang en werking van geofactoren belangrijk.
c het meest dominant: klimaat; het minst dominant: de flora en fauna

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 3
A, C, D en E

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 4
a Een verandering van het klimaat heeft gevolgen voor alle andere geofactoren.
Verwijdering van de plantengroei heeft vooral invloed op de bodemkwaliteit, maar die invloed is van ondergeschikt belang. Bovendien komt na verloop van tijd dezelfde soort plantengroei weer terug.
b Het klimaat bepaalt via de neerslag de hoeveelheid bodemwater en grondwater in de bodem (en niet omgekeerd). De planten (laagst in de rangorde) kunnen alleen groeien als voedingsstoffen opgelost in water uit de bodem kunnen worden opgenomen.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 5
a Een hogere temperatuur betekent dat er meer verdampt en dat er dus meer water nodig is. Een hogere temperatuur versnelt daarentegen het groeiproces.
b Meer landbouwgewassen betekent meer transpiratie.

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 6
a − de hoeveelheid neerslag en de temperatuur
− De temperatuur beïnvloedt de mate van verdamping.
b de oppervlakteverdamping
c De transpiratie van de planten en de verdamping vanaf het bodemoppervlak (samen oppervlakteverdamping) is door de hoge temperatuur zeer hoog.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 7
a De watervoorraad in de bodem wordt kleiner, omdat naaldbos over een heel jaar bekeken meer transpireert dan loofbos en dus meer water aan de bodem onttrekt.
b Loofbos verliest in de winter zijn blad, waardoor de transpiratie stopt, terwijl naaldbos het blad behoudt en dus blijft transpireren. Hierdoor zal de invloed van naaldbos op de watervoorraad in de winter groter zijn dan die van loofbos.

Slide 16 - Tekstslide