Deeltoets SE Thema 13 Transport en Afweer MAX

Deeltoets SE Thema 13 Transport en afweer
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deeltoets SE Thema 13 Transport en afweer

Slide 1 - Tekstslide

In de afbeelding zie je het hart.

Met welk nummer wordt de longader aangegeven?

Slide 2 - Open vraag

Bij een mens kunnen spataders voorkomen in de benen Bij spataders is de wand van de aders uitgerekt. Hierdoor kunnen de kleppen in deze bloedvaten hun functie niet meer goed uitoefenen.

Wat is de functie van deze kleppen?

Slide 3 - Open vraag



Welk type vaten lijkt op aders als je kijkt naar hun bouw?

A
Haarvaten
B
Lymfevaten
C
Slagaders

Slide 4 - Quizvraag


Lees de tekst ‘Gele koorts’.


Door welk deel van het bloed worden antistoffen vervoerd?


A
door de bloedplaatjes
B
door de rode bloedcellen
C
door de witte bloedcellen
D
door het bloedplasma

Slide 5 - Quizvraag


Een genezen patiënt wordt voor de tweede keer besmet met het gelekoortsvirus.


Welke lijn in het diagram geeft de vorming van antistoffen na deze tweede infectie juist weer?


A
Lijn P
B
Lijn Q
C
Lijn R
D
Lijn S

Slide 6 - Quizvraag


Bij een patiënt ontstaan er bloedingen in de longhaarvaten en beenhaarvaten.

Welke bloedingen kunnen levensbedreigend zijn? Verklaar je antwoord.

Slide 7 - Open vraag


In de afbeelding zie je een hart met kleppen.

Is hier het samentrekken van de boezems of van de kamers weergegeven? Verklaar je antwoord.

Slide 8 - Open vraag

Samira slikt medicijnen voor haar maagziekte. Het medicijn wordt in haar bloed opgenomen en komt uiteindelijk in de cellen van haar maag terecht. In de afbeelding zie je welke weg het medicijn aflegt vanuit een haarvat naar een maagcel. Het medicijn passeert op zijn weg de plaats die in de afbeelding is aangegeven met de letter P.

Welke stof bevindt zich op plaats P?


A
bloedplasma
B
lymfe
C
rode bloedcellen
D
weefselvloeistof

Slide 9 - Quizvraag

Lees de tekst ‘Aneurysma’.

Welke letter geeft de plaats aan waar een aneurysma meestal ontstaat?
A letter P
B letter Q
C letter R
D letter S

A
Letter P
B
Letter Q
C
Letter R
D
Letter S

Slide 10 - Quizvraag


Leg uit dat de kans dat de wand op een zwakke plek knapt in de aorta groter is dan in een holle ader.

Slide 11 - Open vraag


Het merendeel van de mensen bij wie een aneurysma in de aorta scheurt, overlijdt.

Geef hiervoor een verklaring.

Slide 12 - Open vraag


Bij het ouder worden stijgt de kans op slagaderverkalking. Iemand met een te hoge bloeddruk krijgt adviezen voor een gezondere leefstijl.

Noem een advies dat deze persoon kan hebben gekregen.

Slide 13 - Open vraag

Nienke heeft koorts gekregen nadat ziekteverwekkers haar lichaam zijn binnengedrongen. Nienke gebruikt paracetamol. In de afbeelding is een deel van de bijsluiter van paracetamol weergegeven.
Leg uit dat Nienkes lichaam door het gebruik van paracetamol de ziekteverwekkers minder goed kan bestrijden.

Slide 14 - Open vraag


Derren heeft hooikoorts. Hij krijgt twee tips om zijn hooikoortsklachten te verminderen:

Tip 1 Draag buiten een goede (zonne)bril.
Tip 2 Zet je slaapkamerraam open voor voldoende frisse lucht.

Welke van de twee tips kan zijn hooikoortsklachten verminderen?
A
Tip 1
B
Tip 2

Slide 15 - Quizvraag

Sietskes bloedgroep wordt bepaald. Twee druppels bloed worden op een glaasje gebracht. Aan elke druppel bloed wordt testvloeistof toegevoegd (zie afbeelding 8). Er wordt gekeken of er samenklontering optreedt in de bloeddruppels. In de afbeelding zie je het resultaat van Sietskes bloedgroepbepaling.

Welke bloedgroep heeft Sietske?


A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep AB
C
Bloedgroep B
D
Bloedgroep 0

Slide 16 - Quizvraag

Sietske heeft resuspositief bloed. Ze is zwanger van haar eerste kind. Dit kind heeft resusnegatief bloed. Sietske zegt dat bij een volgende zwangerschap een resuskind kan ontstaan.

Heeft Sietske gelijk? Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open vraag


De ziekte van Hashimoto is een ziekte van de schildklier, waarbij het afweersysteem de eigen schildkliercellen aanvalt.
De schildkliercellen gaan kapot waardoor de schildklier langzamer gaat werken.

Leg uit dat de ziekte van Hashimoto een auto-immuunziekte is.

A
Ziekten aan de schildklier zijn altijd auto-immuunziekte
B
De schildklier gaat langzamer werken, dat heeft invloed op de stofwisseling.
C
Door de ziekte worden de eigen schildkliercellen aangevallen
D
Dat kun je niet weten

Slide 18 - Quizvraag

Bij veel hartoperaties moet het hart worden stilgelegd. De functies van het hart en van de longen worden dan overgenomen door een zogenoemde hart-longmachine.

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine.

Welke bloedsomloop wordt door de hart-longmachine geheel vervangen?

A
Alleen de grote bloedsomloop
B
Alleen de kleine bloedsomloop
C
Zowel de grote als de kleine bloedsomloop

Slide 19 - Quizvraag

Er is onderzoek gedaan naar het effect van cafeïne op het cholesterolgehalte van het bloed.
Een onderzoeksgroep kreeg 400 mg cafeïne toegediend. Vóór toediening en enige uren na toediening van de cafeïne werd het bloed onderzocht. Daaruit bleek dat het cholesterolgehalte van het bloed na toediening van cafeïne lager was dan voor toediening.
Bij de controlegroep die geen cafeïne toegediend kreeg, bleef het cholesterolgehalte van het bloed gelijk. Wat kan de conclusie van dit onderzoek zijn?

Slide 20 - Open vraag



Wat is bloedarmoede?

A
Het bloed bevat te weinig bloedplaatjes.
B
Het bloed bevat te weinig bloedplasma.
C
Het bloed bevat te weinig hemoglobine in de rode bloedcellen.
D
Je lichaam bevat te weinig bloed.

Slide 21 - Quizvraag



welke cellen vervoeren de zuurstof in het bloed
A
geen een, het vervoerd zichzelf
B
witte bloedcellen
C
witte en rode bloedcellen
D
rode bloedcellen

Slide 22 - Quizvraag



Welke stoffen gaan vanaf de spieren naar het bloed?
A
Koolstofdioxide en glucose
B
Koolstofdioxide en afvalstoffen
C
Zuurstof en glucose
D
Zuurstof en afvalstoffen

Slide 23 - Quizvraag


Bij een hartslag zitten verschillende fasen. Welke fase komt als eerste?
A
Samentrekken kamers
B
Samentrekken boezems
C
Hartpauze
D
Hartrust

Slide 24 - Quizvraag



Via de armslagaders komt er bloed in je armen en handen.

Bij welke bloedsomloop horen de armslagaders?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
C
Grote en kleine bloedsomloop

Slide 25 - Quizvraag



Bevat bloedvat 3 zuurstof arm of zuurstof rijk bloed?
En waar stroomt het bloed heen?
1
2
3
4
5
6
A
zuurstof arm naar de longen
B
zuurstof rijk naar de longen
C
zuurstof arm naar organen
D
zuurstof rijk naar organen

Slide 26 - Quizvraag

Kleine bloedsomloop
Grote bloedsomloop
alle organen
longen
zuurstofrijk- zuurstofarm
van linker harthelft naar rechter harthelft
van rechter harthelft
naar linker harthelft
zuurstofarm-zuurstofrijk

Slide 27 - Sleepvraag



Bij beschadiging van een bloedvat komen stoffen vrij die een rol spelen bij de bloedstolling.
Uit welke bloeddeeltjes komen deze stoffen vrij?
A
uit de bloedplaatjes
B
uit de rode bloedcellen
C
uit de witte bloedcellen

Slide 28 - Quizvraag



Kris heeft een vernauwing in zijn kransslagader.
De artsen besluiten een hartinfarct te voorkomen met behulp van een stent.
Wat zullen de artsen doen?
A
Er wordt met behulp van een stent een omleiding gemaakt.
B
Er wordt met behulp van een gezond stuk bloedvat een omleiding gemaakt.
C
Er wordt een stent geplaatst zodat het bloedvat op die plaats niet meer vernauwd is.

Slide 29 - Quizvraag


Een rode bloedcel die in de kleine bloedsomloop zuurstof heeft opgehaald gaat terug naar het hart.

In welk deel van het hart komt deze bloedcel als eerste terecht?

A
linkerboezem
B
linkerkamer
C
rechterboezem
D
rechterkamer

Slide 30 - Quizvraag


Een jonge moeder met bloedgroep A- heeft een kind gekregen waarvan de bloedgroep O+ blijkt te zijn. Het kind is helemaal gezond. Twee jaar later krijgt deze moeder haar tweede kind. Hiervan is de bloedgroep O-.

Heeft dit tweede kind kans op resusziekte?
A
Ja, want de moeder is Rh-.
B
Ja, want de moeder heeft bloedgroep A en het tweede kind bloedgroep O.
C
Nee, want het tweede kind heeft geen resusantigenen.
D
Nee, want het eerste kind was gezond.

Slide 31 - Quizvraag


Het bloed van een baby moet worden onderzocht. De verpleegkundige haalt 2 mL bloed uit haar armader.

Is het afgenomen bloed zuurstofarm of zuurstofrijk?
En wordt dit bloed uit de grote of uit de kleine bloedsomloop gehaald?
A
zuurstofarm bloed uit de grote bloedsomloop
B
zuurstofarm bloed uit de kleine bloedsomloop
C
zuurstofrijk bloed uit de grote bloedsomloop
D
zuurstofrijk bloed uit de kleine bloedsomloop

Slide 32 - Quizvraag

Bilirubine is een afvalstof die in de lever ontstaat bij de afbraak van rode bloedcellen.
Bij sommige mensen kan bilirubine niet goed vanuit de lever naar het verteringskanaal afgevoerd worden. Een deel van deze stof komt dan in het bloed terecht.

Geef de naam van het bloedvat dat bloed met bilirubine uit de lever afvoert.

Slide 33 - Open vraag

Waterpokken is een kinderziekte die veroorzaakt wordt door een virus.
Het virus blijft na besmetting in het lichaam aanwezig en kan op latere leeftijd gordelroos veroorzaken. Bij gordelroos ontstaan er bultjes en blaasjes op de huid die veel pijn doen.

Er wordt onderzocht of ouderen tegen gordelroos beschermd kunnen worden door een vaccinatie.

Welke vorm van immunisatie is het toedienen van het vaccin met een verzwakt waterpokkenvirus?
A
Natuurlijke, actieve immuniteit
B
Natuurlijke, passieve immuniteit
C
Kunstmatige, actieve immuniteit
D
Kunstmatige, passieve immuniteit

Slide 34 - Quizvraag

Welke vetachtige stof in het bloed zorgt vaak voor slagaderverkalking?
A
cholesterol
B
fibrinogeen
C
kalk

Slide 35 - Quizvraag

Wel in ons bloedplasma

Niet in ons bloedplasma

Voedingsstoffen
Water
Beetje zuurstof
Fibrinogeen
Antistoffen
Hormonen
Koolstofdioxide
Stikstof

Slide 36 - Sleepvraag



Hoe noem je vloeistof in het lymfevatenstelsel?
A
cytoplasma
B
lymfe
C
bloedplasma
D
weefselvloeistof

Slide 37 - Quizvraag



Wat doen witte bloedcellen?
A
vervoeren zuurstof
B
zorgen voor een korstje op een wondje
C
doen niks
D
maken ziekteverwekkers onschadelijk

Slide 38 - Quizvraag



Wat wordt bedoeld met: "Antistoffen werken specifiek" ?
A
Voor ieder antigeen is een andere antistof nodig
B
Witte bloedcellen zijn heel kieskeurig in welke ziekteverwekker ze aanvallen en welke niet
C
Dat alleen jij op dat moment een afweerreactie nodig hebt
D
Verhindert dat ziekteverwekkers het lichaam binnenkomen

Slide 39 - Quizvraag


En besmetting met Covid-19 zorgt voor immuniteit tegen corona.

Wat voor soort immuniteit is dat?
A
Actieve immuniteit
B
Passieve immuniteit

Slide 40 - Quizvraag



Wat is de functie van het lymfevatenstelsel?
A
Het lymfevatenstelsel transporteert zuurstof naar de cellen en voert afvalstoffen af.
B
Het lymfevatenstelsel voert lymfe terug naar het bloed en controleert lymfe op ziekteverwekkers en ongewenste stoffen.
C
Het lymfevatenstelsel helpt bij de spijsvertering en absorbeert voedingsstoffen.
D
Het lymfevatenstelsel pompt bloed door het lichaam en voorziet weefsels van voedingsstoffen.

Slide 41 - Quizvraag