4hmd mens en taal T1

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Mens en taal
Zonder taal is het menselijk bestaan niet voor te stellen.

Slide 2 - Tekstslide

lesinhoud
  • Wat is taal? (blz.10-13 handboek)
  • instructie H1 'Mens&taal'
  • opdrachten maken

Slide 3 - Tekstslide

lesdoel
  • Je weet wat taal is;
  • Je weet wat de meest en minst gesproken taal is;
  • Je maakt kennis met verschillende opvattingen over taal.

Slide 4 - Tekstslide

een paar korte vragen....

Slide 5 - Tekstslide

Welke talen spreek jij?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het maximum aantal talen dat een kind kan leren?

Slide 7 - Open vraag

Hoeveel talen worden er op de wereld gesproken?
A
ongeveer 1000
B
ongeveer 4000
C
ongeveer 7000
D
0ngeveer 8000

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de meest gesproken taal ter wereld?
A
Engels
B
Chinees (Mandarijn)
C
Spaans
D
Arabisch

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel mensen spreken er Nederlands?
A
ongeveer 17 miljoen
B
ongeveer 23 miljoen
C
ongeveer 31 miljoen
D
ongeveer 19 miljoen

Slide 10 - Quizvraag

Op welke plek in de ranglijst van meest gesproken talen staat het Nederlands?

Slide 11 - Open vraag

Hoeveel talen bestaan er ongeveer gemiddeld per land?
A
10
B
20
C
30
D
40

Slide 12 - Quizvraag

Hoe kan dat?
Er zijn weinig minderheden in Europese landen. Europese landen zijn niet erg groot.
In Europa is  de dominante taal vaak naar het land vernoemd: 
Nederland- Nederlands (maar dus ook Fries)
Frankrijk - Frans (maar ook Bretons, Vlaams etc.)
Spanje - Spaans (maar ook Baskisch, Catalaans etc.)

Slide 13 - Tekstslide

Welke taal die op dit moment op de wereld wordt gesproken is het oudst?
A
Dat weet men niet, je kunt de leeftijd van een taal niet bepalen
B
Grieks
C
Engels
D
Chinees

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel gesproken talen beschouwt men als 'bedreigde talen'?
A
ongeveer 10
B
ongeveer 1000
C
ongeveer 100
D
ongeveer 500

Slide 15 - Quizvraag

Welke Europese taal wordt het minst gesproken?
A
Ter Sami (Rusland)
B
Vilamovian (Polen)
C
Fries (Nederland)
D
Romaans/Grieks (Griekenland)

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Link

Bestaan er ook dieren die een taal hebben? Zo ja, welke dieren?

Slide 18 - Open vraag

Wat is taal?
Taal is een complex systeem van betekenisvolle klanken.
Taalgebruik is betekenis overbrengen.

Dierentalen hebben te eenvoudige communicatiesystemen om het een taal te noemen.

Slide 19 - Tekstslide

Taal
Taalgebruik                    vergroten van de werkelijkheid:
  • gedachten vormgeven;
  • praten over dingen die zich niet in de concrete werkelijkheid bevinden;
  • praten over gevoelens, vriendschap, dood, hypothetische zaken (wat als....);
  • praten over onwaarheden, leugens en fantasieën.

Slide 20 - Tekstslide

4 havo - 28 november
Even herhalen:
Wat is taal?
Kenmerken van taal
'mensentaal'    'dierentaal'
Vervolg instructie 'mens en taal'
opdrachten maken H1

Slide 21 - Tekstslide

Wat doet taal?  

  Met woorden kun je kennis overdragen (je hoeft dus niet te herhalen en komen zo tot steeds vernuftigere uitvindingen).

  Taal helpt ons 'uit ons hoofd te komen' en de directe werkelijkheid te ontstijgen.




Wat is taal?

Slide 22 - Tekstslide

kenmerk van taal
Taal bevat bouwstenen:
klanken zijn bouwstenen voor woorden en woorden zijn bouwstenen voor zinnen.
Zinnen zijn bouwstenen voor teksten.

Dieren maken geen gebruik van bouwstenen.

Slide 23 - Tekstslide

De bouwstenen kun je steeds weer op nieuwe manieren met elkaar combineren om zo telkens nieuwe boodschappen over te brengen.
De taalgebruiker is in staat om m.b.v. de bouwstenen steeds weer nieuwe boodschappen te produceren en te begrijpen.
We zeggen daarom dat taal productief is.

Slide 24 - Tekstslide

kenmerk van taal
Een taal heeft een systematiek:
'Ik eet elke dag een boterham met hagelslag.'
'Ik dag een boterham hagelslag eet elke met.'

Slide 25 - Tekstslide

Knoeps

Slide 26 - Tekstslide

Maak van het woord 'knoeps' een verkleinwoord.

Slide 27 - Open vraag

Taal heeft een systematiek
In het Nederlands zijn er verschillende uitgangen voor verkleinwoorden:
kam - kammetje
boom - boompje
koning - koninkje
broer - broertje

Slide 28 - Tekstslide

Nederlandse zelfstandige naamwoorden die op een -s- eindigen hebben altijd -je als uitgang
'knoeps-knoepsje'
systematiek

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
lees blz. 10 en 11 (HB)
maak opdracht 1 t/m 5 blz. 8 (OB)

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link