Literatuurgeschiedenis van de 16e en 17e eeuw- aangepast

Literatuurgeschiedenis van de 16e en 17e eeuw
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Literatuurgeschiedenis van de 16e en 17e eeuw

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
Voor dit onderdeel gebruiken we Laagland Literatuurgeschiedenis (boek B) Module 3 (p. 72 t/m 117).

1. Historische context                                                   p. 98 - 100
2. Culturele context                                                       p. 100 - 108
3. Literaire ontwikkelingen                                         p. 108 - 117
     3.1 Schrijvers en publiek                                         p. 108 - 109
     3.2 Nederlandse renaissanceliteratuur          p. 109 
     3.3 Toneel in de Republiek                                     p. 110 - 114
     3.4 Emblematiek                                                        p. 114 - 115
     3.5 Sonnet                                                                    p. 115 - 116
     3.6 Liederen en liedboeken                                  p. 116 - 117
     3.7 Didactische verhalen                                       p. 117

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Historische context

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Eenheidsstaat - eenheidstaal
In de 16e eeuw waren er in geheel West-Europa twee belangrijke ontwikkelingen:
1. de hervorming (reformatie)
2. het streven van vorsten naar centralisatie en absolutisme

Nederland:
Kwam in opstand tegen Spanje (De Opstand/ De Tachtigjarige Oorlog).
          Dit resulteerde in de onafhankelijke Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
          Dit leidt tot bloei van economie en cultuur en zorgt voor groeiende nationale eenheid.
          Hierdoor kwam er een proces van taalstandaardisatie: het begin van een standaardtaal.


Slide 4 - Tekstslide

Van 1568 tot 1648 komen De Nederlanden in opstand tegen het Spaanse Rijk. Deze Tachtigjarige Oorlog leidt uiteindelijk tot het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

De protestantse Reformatie is het zestiende-eeuwse schisma binnen het westerse christendom, dat ingezet werd door Maarten Luther, Johannes Calvijn en andere vroege protestanten. Het startpunt wordt traditioneel in 1517 gesitueerd, toen de augustijner monnik Maarten Luther zijn 95 stellingen openbaar maakte. Dankzij de boekdrukkunst werden zijn ideeën snel verspreid. In zijn disputatio klaagde Luther het machtsmisbruik van de clerus met aflaten aan binnen de Rooms-Katholieke Kerk.
1.2 Hervorming
Onvrede over misstanden binnen en macht van de rooms-katholieke kerk
           De hervorming/ de reformatie










Via de drukpers konden opvattingen van hervormers als Luther en Calvijn snel worden verspreid. 
Geloofstegenstellingen (katholieken vs. hervormden/protestanten leidden tot oorlogen in Europa. Ook in de Nederlanden.
Maarten Luther
  • verzette zich tegen kerkelijke misstanden zoals de aflaathandel
  • spijkerde in 1517 95 stellingen aan een kerkdeur
  • vertaalde de Bijbel in het Duits
Johannes Calvijn
  • calvinisme (valt onder protestantisme)
  • waarden calvinisme sluiten goed aan bij mentaliteit burgerij

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.3 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
  • De Nederlanden (17 verschillende gewesten) waren aan het einde van de middeleeuwen verenigd onder de Bourgondische hertogen.
  • Verder weinig eenheid.
  • De Spaanse Koning Karel V werd heerser van de Nederlanden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.3 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog vielen de Nederlanden uiteen in:
  1. een onafhankelijke republiek in het noorden: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (voornamelijk hervormd/protestants).
  2. een zuidelijk deel dat onder Spaanse heerschappij bleef (voornamelijk katholiek).
In 1648 kwam met de Vrede van Münster een einde aan de Tachtigjarige Oorlog.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.3 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
  • Er was niet alleen strijd tegen Spanje. Ook intern waren er in de Republiek tegenstellingen die tot ernstige binnenlandse conflicten leidden.
  • Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609 - 1621, een periode van wapenstilstand met Spanje) stonden er twee groepen tegenover elkaar: 
  1. een partij rondom Johan van Oldenbarnevelt (raadspensionaris van Holland).
  2. een partij rondom stadhouder Maurits van Oranje.
Johan van Oldenbarnevelt
Maurits van Oranje

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.3 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
Er waren meningsverschillen op twee vlakken:
  1. Johan van Oldenbarnevelt wilde vrede met Spanje en Maurits van Oranje wilde de oorlog voortzetten.
  2. Johan van Oldenbarnevelt koos de kant van de remonstranten en Maurits die van de contraremonstranten.

remonstranten: verwerpen Calvijns predestinatieleer.
contraremonstranten: accepteren Calvijns predestinatieleer.

Maurits beschuldigd Van Oldenbarnevelt van landverraad en neemt hem in 1618 samen met Hugo de Groot gevangen.

In 1619 wordt Johan van Oldenbarnevelt onthoofd (zie volgende slides).
Johan van Oldenbarnevelt
Maurits van Oranje

Slide 9 - Tekstslide


Predestinatie: Volgens Luther konden gelovigen in de hemel komen door goed gedrag, maar Calvijn geloofde dat het al bij de geboorte door God beschikt was wie er naar de hemel ging. Dit was het grootste twistpunt tussen de remonstranten, die de leer van voorbeschikking verwierpen, en de contraremonstranten.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.3 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
De Opstand tegen Spanje en de interne tegenstellingen lieten hun sporen na in de literatuur.
  • Strijdliederen (geuzenliederen), bijv. Merck toch hoe sterck en het Wilhelmus.
  • Teksten over historische gebeurtenissen, zoals Vondels Stockske en Geuzenvesper of P.C. Hoofts geschiedschrijving van de Opstand, genaamd: Nederlandsche Historiën.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.3 Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
  • De Statenbijbel (1637): een vertaling van de Bijbel in het Nederlands.
  • Deze vertaling had veel invloed op de Nederlandse taal: het zorgde voor eenheid en er staan woorden, uitdrukkingen en gezegden in die we vandaag de dag nog steeds gebruiken!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.4 Handel en welvaart
  • In de 15e en 16e eeuw zochten Portugese en Spaanse zeevaarders naar een zeeweg naar Indië. Ze gingen op ontdekkingsreizen en ontdekten nieuwe landen. 
  • Er kwam een intensieve handel over de oceanen op gang.
  • Antwerpen, dat in de 16e eeuw tot de Spaanse Nederlanden behoorde, ontwikkelde zich tot de belangrijkste handelsstad van Noordwest-Europa. Tot het in 1585 definitief in Spaanse handen viel: de Val van Antwerpen.
  • Hierdoor trokken veel Antwerpse calvinisten, kunstenaars en rijke kooplieden naar de noordelijke Nederlanden en vestigden zich in steden als Amsterdam, dat daardoor qua inwonertal explosief groeide.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.4 Handel en welvaart
  • In de Republiek bloeide de handel door de burgerij.
  • De succesvolle handel met Indië en het Verre Oosten kwam op en in 1602 werd de Verenigde Oostindische Compagnie (V.O.C.) opgericht.
  • Dit bracht veel welvaart door de aanvoer van koloniale waren als peper, kruidnagel, nootmuskaat, kaneel, zijde, thee, lakwerk en porselein.
  • Anderzijds begon men ook met de slavenhandel. Meer dan 500.00 Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen zijn door handelaren uit de Republiek als slaaf verhandeld.

  • Veel leden van het stadsbestuur waren afkomstig uit de handel- en zakenmilieus. Hierdoor versterkten economische en bestuurlijke belangen elkaar, waardoor deze groep nog machtiger werd. De aanduiding 'Gouden Eeuw' is dan ook eigenlijk alleen van toepassing op de hogere middenklasse en de elite van rijke regenten, die zich luxegoederen en kunst en cultuur konden veroorloven.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Culturele context

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1 Kennis en wetenschap
  • In de middeleeuwen waren kennis en wetenschap onder het geloof en de theologie gesteld
  • Dit veranderde vanaf de zestiende eeuw. 
  • Kennis en wetenschap werden bevrijd van de overmacht van de kerk en theologie. In het wetenschappelijk denken stonden vragen over betrouwbare kennis en hoe kosmos en universum in elkaar zitten centraal.
  • Copernicus formuleerde de hypothese dat niet de aarde, maar de zon het middelpunt is waar de andere planeten omheen bewegen. Deze Copernicaanse wending werd door Galileo Galileï door middel van waarneming en experiment bewezen.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.1 Kennis en wetenschap
De vraag naar de methode om ware kennis te funderen werd in de filosofie op twee manieren :
Emperisme
  • Gebaseerd op zintuiglijke ervaring en waarneming
  • Francis Bacon: "kennis is macht"
  • John Locke: tabula rasa (onbeschreven blad)
  • Emperisten gingen uit van inductie: van het bijzondere (de zintuigelijke ervaring/ waarneming) naar het algemene (algemene wetten)



Rationalisten
  • Het kritische verstand (ratio) staat centraal
  • Kennis ontstaat daar waar niet aan getwijfeld kan worden
  • René Descartes: "Ik denk, dus ik ben"
  • Ook Baruch de Spinoza, die na de Val van Antwerpen naar de Republiek vluchtte, was een rationalist




John Locke
René Descartes

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.2 Humanisme
Vanaf de veertiende eeuw gingen geleerden steeds meer nadenken over de mens zelf. Het theocentrische wereldbeeld werd vervangen door een antropocentrisch wereldbeeld.

Verschil tussen mens en dier door:​

  • Vermogen om te kunnen spreken​
  • Vermogen om onderscheid te maken tussen goed en kwaad​

Humanisten pleiten voor eigen onderzoek, betrouwbare bronnen, eigen oordelen en een onafhankelijke opstelling ten opzichte van de kerkleer​.

Speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de renaissance.





Een van de bekendste humanisten: Erasmus

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.3 Renaissance
Renaissance = wedergeboorte

Klassieke oudheid (Grieken en Romeinen) in cultuur, kunst en literatuur doen herleven en navolgen. ​

Het streven naar kennis was onlosmakelijk verbonden met het artistiek streven naar vernieuwing. ​

  • Belang van symmetrie en proportie (verhoudingen)​
  • Lineair perspectief​
  • Driedimensionale weergaves​
  • Herwaardering van de Romeinse godenwereld en mythologie​

Italiaanse renaissancekunst heeft een religieus of mythologisch onderwerp. Ook de portretkunst kwam tot bloei. 







Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Middeleeuwen
Renaissance
‘Memento mori’
Gedenk te sterven
'Carpe diem'
Pluk de dag
God centraal
(theocentrisch)
De mens centraal (antropocentrisch)
Geluk in het hiernamaals
Geluk in het hier en nu

Anoniem onderdeel van de gemeenschap
Uniek individu (homo universalis)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.4 Burgerlijke cultuur in de Republiek
Het culturele leven werd in hoge mate bepaald door burgers uit de hogere middenklasse en de regentenelite en niet door traditionele opdrachtgevers als adel en de rooms-katholieke kerk.

In de Republiek was een burgerlijke cultuur en geen hofcultuur.


Ook ontstond er een vrije kunstmarkt: kunstenaars produceerden zonder opdracht.​

Functies van kunst en literatuur:​
  • Burgerlijke en stedelijke identiteit tonen​
  • Burgerlijke normen en waarden propageren             exempla contraria​

Kenmerkend voor burgerlijke schilderijkunst zijn het schutterstuk en het genreschilderij. ​
 ​








Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.5 Classicisme
Ontwikkelt zich in de 17e eeuw uit de renaissance.​


Streeft naar een geïdealiseerde weergave van de werkelijkheid. ​

Kunst moet gebaseerd zijn op regels die ontleend waren aan de Klassieke Oudheid. ​







Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Literaire ontwikkelingen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.1 Schrijvers en publiek
  • Vanaf de zestiende eeuw werden literaire teksten steeds meer als het gedrukte werk van een individuele en met naam bekende auteur door een drukker/uitgever op de markt gebracht.

  • Auteurs waren vaak afkomstig uit de stedelijke elite of de hogere middenklasse van de burgerij

  • Schrijvers zagen zichzelf als volksopvoeders en opinievormers. De heersende (christelijke en humanistische) levensidealen werden voornamelijk verdedigd. Er werd over het algemeen geen revolutionaire kritiek geleverd.

  • Over het algemeen werd er geschreven voor een klein publiek van gelijkgestemden.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2 Nederlandse renaissanceliteratuur
De traditionele rederijkersliteratuur maakte plaats voor meer geleerde en humanistische renaissanceliteratuur in de volkstaal.

In de renaissanceliteratuur herleefde de aandacht voor klassieke genres als komedie en tragedie (zie 3.3).

Werken van bekende Klassieke Romeinse schrijvers werden:
  1. vertaald (translatio);
  2. vervolgens nagebootst en nagevolgd (imitatio): (Nederlandse renaissanceschrijvers schreven tragedies of komedies naar klassiek model, maar nu in de volkstaal;
  3. het uiteindelijke doel was het overtreffen van de klassieken (aemulatio).

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.2 Nederlandse renaissanceliteratuur
  • Renaissanceliteratuur was bedoeld voor een geschoold, elitair publiek dat de verwijzingen naar en spelingen met (klassieke) bronnen kon volgen en waarderen.

  • Populaire genres waren het sonnet (3.5)  en de emblematiek (zie 3.4) (tot bloei gekomen in Italië).

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.3 Toneel in de Republiek
  • De belangrijkste toneelontwikkelingen vonden in de Republiek in Amsterdam plaats.
  • Veel schrijvers begonnen hun schrijversloopbaan als lid van rederijkerskamers, zoals D'Eglentier of Het Wit Lavendel. Stukken van bijv. G.A. Bredero of P.C. Hooft werden door D'Eglentier opgevoerd.

  • In 1617 richtte Samuel Coster de Nederduytsche Academie op als alternatief voor het traditionelere rederijkerstoneel. Hij streefde naar op de klassieken gebaseerd toneel in de volkstaal. Bredero en Hooft lieten hun stukken voortaan bij de Nederduytsche Academie opvoeren. Zo ook de renaissancekomedie Warenar.

  • Vervolgens werd de Amsterdamse Schouwburg gebouwd in 1937. Vanaf dat moment werden daar de belangrijkste stukken opgevoerd, zoals Vondels Gysbreght van Aemstel.

  • Inhoudelijk veranderde de toneelstukken ook: in rederijkerstoneel werden duidelijke lessen verteld, terwijl in renaissancetoneel meer de nadruk kwam te liggen op het tonen van bepaald gedrag: het publiek werd een spiegel voorgehouden.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Amsterdamse Schouwburg (1937)

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.3 Toneel in de Republiek
Functies van toneel waren o.a.:
  • een financieel-economische: stukken werden tegen betaling opgevoerd en de opbrengst kwam ten goede aan liefdadigheidsinstellingen en sociale instellingen. Het stadsbestuur had dus financieel belang bij toneel.
  • een opiniërende: schrijvers beschouwden zichzelf als opvoeders en opinievormers. Ze verwerkte meningen in hun stukken die via het toneel werden verspreid. De opvattingen moesten passen binnen de visie oen het beleid van het stadsbestuur.

Twee belangrijke toneelgenres waren:
  • de tragedie (of treurspel of ernstig toneel)
  • de komedie (of klucht of komisch toneel)

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.3.1 Treurspel
In een treurspel of tragedie werd in vijf bedrijven de ondergang van hooggeplaatste figuren (bijv. vorsten of mythologische figuren) getoond. Het taalgebruik was verheven en het onderwerp werd ontleend aan de oudheid, de geschiedenis of de Bijbel.
Twee soorten tragedies:
  • retorisch didactische tragedie: de morele les wordt talig (via monoloog, discussie, beschouwing) overgebracht.
  • Aristotelische tragedie

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.3.1 Treurspel
Aristotelische tragedie: 
  • gebaseerd op de toneelwetten van de Griekse filosoof Aristoteles. 
  • eenheid van tijd, plaats en handeling is belangrijk. Alles wat er gebeurt, moet logisch en noodzakelijk uit de beginsituatie voortvloeien, op één plek spelen binnen een beperkt tijdsbestek.
  • inhoud: de hoofdpersoon wordt geconfronteerd met een sterk innerlijk conflict. Hij staat voor een dilemma, moet kiezen en maakt de naar de catastrofe (ondergang) leidende verkeerde keuze. De kern is een moment van inzicht na de beslissende wending of lotswisseling: de peripeteia
  • De morele les blijkt niet zozeer uit monologen, discussies en beschouwingen, maar meer uit het handelingsverloop.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.3.2 Komisch toneel
  • In komisch toneel werden voor het publiek herkenbare typen en ondeugden bespot.  De handelingen speelden zich in het dagelijks leven af.
  • Komisch toneel diende een moraliserend en didactisch doel en was dus ter 'lering en vermaak'.
  • Bestaat uit vijf bedrijven en heeft altijd een happy end.

  • Een klucht is een vorm van komisch toneel die korter en platsvloerser is. 
  • De personages zijn vaste voorspelbare figuren die onbeschaafd waren en ongewenst gedrag vertoonden.
  • Kluchten hadden een vaste thematiek als bedrog of overspel.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.4 Emblematiek

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.4 Emblematiek
In de zestiende eeuw kwam de emblematiek, eerst in Italië en daarna elders in Europa, tot ontwikkeling. Een embleem was de uitbeelding van een algemene waarheid of les.

Een embleem bestond uit drie onderdelen:
  1. een motto (opschrift)
  2. een picture (afbeelding)
  3. een subscriptio (bijschrift)




Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.4 Emblematiek
In lubrico (op glad ijs)
Cupido leert het spel dat Holland heeft gevonden [=uitgevonden]
Hij poogt te gaan op het ijs, hij heeft twee schaatsen aan.
Hij heeft twee ijzers scherp aan zijne voet gebonden,
Waarmee hij, naar hij denkt, op 't water vast zal staan.
Het ijs zelf dat is glad, de ijzers glad daartegen:
men valt dus makkelijk om, of zelfs 't water in.
Met 't vrijen gaat 't net zo: wie zich daarvan terdege
niet zeer bewust nu is, die duizelt 't in de min.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.5 Sonnet

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.5 Sonnet
Het sonnet is in de dertiende eeuw in Italië ontstaan en werd bekend door Franetrarca.
Het sonnet werd de renaissancedichtvorm bij uitstek. 

Dichters probeerden binnen de regels van het sonnet zoveel 
mogelijk hun virtuositeit te demonstreren. 

Veel sonnetten gaan over de (petrarkische) liefde.
Binnen dit genre blijft de liefde onvervuld. De minnaar (het lyrisch-ik)
bemint en bewondert een persoon, maar de liefde blijft onbeantwoord. 
De geliefde wordt op een stereotiepe wijze beschreven.

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ITALIAANS SONNET – Drs. P
 Ziehier een zuiver Italiaans sonnet
In jambische pentameter geschreven
Dat was zo, dat is altijd zo gebleven
Het rijm abba hoort bij ’t pakket
 5 Acht regels (2x4), daarna ’t sextet
Dus twee terzinen – onthoud dan even
Een essentieel inhoudelijk gegeven:
Er wordt na regel 8 een val gezet
Deel II is commentaar en overdenking
10 Als slotconclusie na het exposé
Dat witje heeft dus reden van bestaan
Die val (of volta) is geen val, maar zwenking
Het schema is hier tweemaal cde
Cdcdcd wordt ook gedaan. 
Sonnet = gedicht met vast aantal van veertien versregels. Er
zijn twee soorten: Italiaanse sonnet (bedacht door Francesco
Petrarca) en Engels sonnet (variant van het Italiaanse sonnet,
bedacht door William Shakespeare)
Het Italiaanse sonnet:
is verdeeld over twee kwatrijnen (samen het octaaf) en twee
terzetten (samen het sextet);
heeft een vast rijmschema: abba abba cdc dcd;
heeft na de twee kwatrijnen wat inhoud betreft een wending,
bijvoorbeeld een tegenstelling of een conclusie.
Het Engelse sonnet:
is verdeeld over drie kwatrijnen en een distichon;
heeft als rijmschema: abab cdcd efef gg;
heeft na de drie kwatrijnen wat inhoud betreft een wending,
bijvoorbeeld een conclusie of pointe.
Vroeger hielden dichters zich precies aan deze regels.
Moderne dichters variëren regelmatig met de vorm van de
strofen, het rijmschema of de plaats van de wending.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies