Lezen H5

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lezen H5

Welkom 2H1!

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen Lezen H5
  1. Tekstverbanden (2): voorwaarde, reden, oorzaak en conclusie

    
    
      

       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
 
   
   
   

   
   
   
     
       
       
     
   
 

   
   

   
   
     
       Het schrijven van getallen
     
   

   
   
      In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
   

 
 
 
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

Aa

Slide 3 - Tekstslide

Bestudeer de theorie bij Lezen H5
      3 minuten
timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Waarom?
Als de verbanden tussen woorden, zinnen en alinea's niet kloppen, ontbreekt de samenhang in een tekst. Eigenlijk merk je dat pas als de verbanden niet kloppen. Dan kan je geen touw meer vastknopen aan een tekst. Kijk maar!

Slide 6 - Tekstslide

Kiezer ik ga wie ik zwevende ben,

want ben een ik weet niet op stemmen.

Wat staat hier?
Ik weet niet op wie ik ga stemmen, want ik ben een zwevende kiezer.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Verschil redengevend en oorzakelijk verband:
Redengevend verband: jij doet iets en daar geef je een reden voor: ''Omdat het glad is, loop ik rustig naar school.'' 
Jij kiest ervoor om te gaan lopen in plaats van met de fiets te gaan. De reden die jouw tot deze keuze bracht is dat het glad is.

Slide 13 - Tekstslide

Oorzakelijk verband: er gebeurt iets waar jij geen invloed op had. Voor deze gebeurtenis geef je een verklaring.
''Doordat het glad was, ben ik gevallen.''
De gebeurtenis waar jij geen keuze in had, was dat je viel. Waarom viel je? Het was niet je eigen keuze, dat wilde je immers niet. Het komt doordat het glad was.

Slide 14 - Tekstslide

Welk woord past hier?
want, omdat, maar ook doordat
Ik ben woensdag vrij,
... ik ga stemmen.

Slide 15 - Woordweb

Ik ben woensdag vrij,
omdat ik ga stemmen.
A
'Ik ga stemmen' is een reden.
B
'Ik ga stemmen' is een oorzaak.
C
'Ik ga stemmen' is een gevolg.
D
'Ik ga stemmen' is een conclusie.

Slide 16 - Quizvraag

Doordat ik ga stemmen,
ben ik woensdag vrij.
A
Dat ik ga stemmen is een reden.
B
Dat ik ga stemmen is een oorzaak.
C
Dat ik ga stemmen is een gevolg.
D
Dat ik ga stemmen is een conclusie.

Slide 17 - Quizvraag

Ik ga alleen stemmen als ik een vrije dag krijg.
A
In deze zin staat een reden.
B
In deze zin staat een oorzaak.
C
In deze zin staat een gevolg.
D
In deze zin staat een voorwaarde.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord in:
Ik ga alleen stemmen als ik een vrije dag krijg.

Slide 19 - Open vraag

Ik wil wel stemmen,
maar ik weet niet op welke partij.
A
In deze zin staat een oorzaak.
B
In deze zin staat een reden.
C
In deze zin staat een opsomming.
D
In deze zin staat een tegenstelling.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord in:
Ik wil wel stemmen,
maar ik weet niet op welke partij.

Slide 21 - Open vraag

Heb je nog vragen? Stel ze hier!

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Link