TL3 ww-spelling herhaling 2.0

De tegenwoordige tijd
Gebruik het werkwoord 'werken' of lopen .Hoor je een t? Dan schrijf je t 
Gebruik de stam: hele ww-en

Bij hij, zij, het: stam+t

Hij werkt- werkt hij?                                                  Jij werkt- werk jij?
Hij vindt- vindt hij?                                                Jij vindt- vind jij?


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

De tegenwoordige tijd
Gebruik het werkwoord 'werken' of lopen .Hoor je een t? Dan schrijf je t 
Gebruik de stam: hele ww-en

Bij hij, zij, het: stam+t

Hij werkt- werkt hij?                                                  Jij werkt- werk jij?
Hij vindt- vindt hij?                                                Jij vindt- vind jij?


Slide 1 - Tekstslide

Oftewel:


Ik werk                             Ik word
Hij werkt                          Hij wordt
                                             Jij werkt                          Jij wordt                                                               
De leraar werkt
De leraar wordt

STAM+T bij hij, zij, het, de slager, de bus, het vliegtuig etc.

Slide 2 - Tekstslide

Het huis (branden) tot de grond toe af.
A
brand
B
brandt
C
brant

Slide 3 - Quizvraag

Jan (besteden) weinig tijd aan zijn sport.
A
besteet
B
besteed
C
besteedt

Slide 4 - Quizvraag

Anna (verhuizen) naar Den Haag
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisdt

Slide 5 - Quizvraag

Verleden tijd
Regel:

STAM + TE(N) of DE(N)

Neem het werkwoord lachen: de stam= lach
Ik lachte
Hij lachte
Jij lachte
Wij lachten  enz

Slide 6 - Tekstslide

Verleden tijd
Neem het werkwoord 'broeden'. 
Wat is de stam?

Broed

Ik broed+de= ik broedde
Hij broed+de= hij broedde
Jij broed+de= jij broedde
Wij broed+den= wij broedden

Slide 7 - Tekstslide

De medicijnen die zij vroeger slikte, … toen haar reactievermogen.
A
beïnvloede
B
beïnvloedde
C
beïnvloeden
D
beïnvloedden

Slide 8 - Quizvraag

Hij (lachen) haar keihard uit.
A
lachte
B
lachtte

Slide 9 - Quizvraag

Gisteren …... (vergroten) het Nederlandse elftal zijn voorsprong.
A
vergrote
B
vergrootte

Slide 10 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
Staat meestal aan het einde van een zin.
Begint meestal met 'ge' of 'be', of 'ver'

Gevonden
Begonnen
Verhuisd

Slide 11 - Tekstslide

Voltooid deelwoord: d of t?
Twee manieren:
1. Maak het woord langer, dan hoor je het.
verhuisd is met een d omdat het verhuisde is.

2. Pak de stam: (hele ww-en). 
Zit de laatste letter in 't kofschip? Dan schrijf je een t
(verhuiz........nee, de z zit niet in het kofschip, dus geen t maar een d)

Slide 12 - Tekstslide

Heb je de pagina al (vernieuwen)?
A
vernieuwt
B
vernieuwd
C
vernieuwdt

Slide 13 - Quizvraag

Dit is de derde keer dat ik ben (verhuizen).
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 14 - Quizvraag

In die vitrine worden de mooiste exemplaren … (displayen)
A
gedisplayt
B
gedisplayd

Slide 15 - Quizvraag

Het huis was snel (verkopen)
A
verkocht
B
verkochdt

Slide 16 - Quizvraag

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Of eigenlijk is het gewoon een bijvoeglijk naamwoord dat op een werkwoord lijkt.

Het verbrande huis...
Het vermiste meisje...

REGEL: ZO KORT MOGELIJK

Slide 17 - Tekstslide

De (vergroten) huiskamer.
A
vergrootte
B
vergrote

Slide 18 - Quizvraag

Het (kopen) horloge was na een week stuk.
A
gekochte
B
gekochtte

Slide 19 - Quizvraag

(worden) jij clubkampioen?
A
Word
B
Wordt

Slide 20 - Quizvraag

De (bezetten) gebieden.
A
bezete
B
bezette
C
bezeten
D
bezetten

Slide 21 - Quizvraag

........ (worden) je broer vandaag … (opereren) aan zijn knie of … ......(plaatsvinden) die ingreep volgende week .....…?
A
word, geopereerd, vind plaats
B
Wordt, geopereert, vindt plaats
C
Wordt, geopereerd, vindt plaats
D
Wordt, geopereerd, vind plaats

Slide 22 - Quizvraag

Diederik … (verwonderen) zich erover dat Sam het niet alleen … (redden).
A
verwondert, redt
B
verwonderd, red
C
verwonderdt, redt
D
verwondert, red

Slide 23 - Quizvraag

Wat ging goed?
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooid deelwoord
bijv. gebruikt voltooid deelwoord

Slide 24 - Poll

Wat kan nog beter?
alles
tt
vt
voltooid dw
bijv. gebr. volt.dw

Slide 25 - Poll