Lezen les 3

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Les 3

1. tekstverbanden 
2. signaalwoorden

Niveau 2F

lezen 

Eerder leerde je de volgende tekstverbanden

herkennen en begrijpen

- Een opsomming;

- Een tegenstelling;

- Een toelichting (voorbeeld);

- Een tijdsvolgorde (chronologie);

- Een oorzaak-gevolg;

- Een voorwaarde.

Lees de tekst.

Er staat geen titel boven de tekst. Welke titel past het beste?

1. Toetje of ontbijt
2. Lekkers maken
3. Wentelteefjes, een klassieker
4. Zelf wentelteefjes bakken

Wat is dit voor soort tekst?

1. een advertentie
2. een ingezonden brief
3. een instructie
4. een krantenbericht

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?

1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.

2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.

3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?

4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Als ik op zoek ga naar verbanden in een tekst, dan lees ik de tekst heel

1. globaal
2. langzaam
3. goed
4. snel

Tijdens het lezen let ik op speciale
woorden; dat zijn de

Deze woorden geven aan welk verband er bedoeld wordt.
Ik zet een streep onder deze _______________woorden.

1. moeilijke
2. verband
3. signaal
4. goede

En ik bedenk welk
____________________ dat woord
aangeeft.

Daarna lees ik de zinnen __________________ ,
om te kijken of ___________________ .

We hebben Martijn gevraagd de spelregels van handbal uit te leggen omdat hij dat goed kan. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als handbalcoach.

___________

1. Opsomming
2. Tegenstelling
3. Tijdsvolgorde
4. Oorzaak - gevolg

We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.

________

___________

___

1. Opsomming
2. Tegenstelling
3. Tijdsvolgorde
4. Oorzaak - gevolg

Ik ben van mening dat we dit verslag anders moeten opstellen, maar daar denkt mijn klasgenoot anders over.

______

1. Opsomming
2. Tegenstelling
3. Tijdsvolgorde
4. Oorzaak - gevolg

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.

_____________

1. Toelichting (voorbeeld)
2. Voorwaarde
3. Vergelijking
4. Oorzaak - gevolg

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.

__________

1. Toelichting (voorbeeld)
2. Voorwaarde
3. Vergelijking
4. Oorzaak - gevolg

Vergeleken met vorig jaar zijn de schoolonderzoeken nu een stuk beter gemaakt.

_________________

1. Toelichting (voorbeeld)
2. Voorwaarde
3. Vergelijking
4. Oorzaak - gevolg

Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.

___

1. Reden
2. Voorwaarde
3. Conclusie
4. Doel - middel

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.

________

1. Reden
2. Vergelijking
3. Conclusie
4. Doel - middel

Om op tijd bij de visboer te zijn, wil Jan de fiets van zijn broer lenen.

____

1. Reden
2. Chronologie
3. Conclusie
4. Doel - middel

Terugkijken

• Je kunt met behulp van signaalwoorden verschillend verbanden in een tekst herkennen en begrijpen