Leesvaardigheid

Leesvaardigheid
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Inleiding 
  • De aanleiding wordt genoemd 
  • Een voorbeeld van het onderwerp wordt gegeven
  • Er wordt een belangrijke vraag gesteld 
  • Een mening wordt gegeven 
  • Er wordt een korte samenvatting gegeven  

Slide 2 - Tekstslide

Hoe kan de schrijver de tekst afsluiten?

Slide 3 - Open vraag

Slot 
  • De hoofdgedachte wordt genoemd 
  • Er wordt een advies gegeven
  • Er wordt een conclusie getrokken
  • Er wordt een korte samenvatting van de tekst gegeven  

Slide 4 - Tekstslide

Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'amuseren'?

Slide 5 - Open vraag

Noem zo veel mogelijk tekstsoorten

Slide 6 - Woordweb

Tekstdoel
Wat wil de schrijver?
Tekstsoorten 
Informeren
Dat je iets te weten komt. 
Krantenartikel, tijdschriftartikel, nieuwsbericht
Overtuigen
Dat je dezelfde mening krijgt.
Reactie op website, ingezonden brief 
Waarschuwen
Dat je iets niet doet.
Reclametekst, advertentie, folder
Activeren
Dat je iets gaat doen
Reclametekst, advertentie
Instrueren
Uitleggen hoe je iets moet doen
Gebruiksaanwijzing, recept, handleiding
Adviseren
Je raad geven
Folder (apotheek)
Amuseren 
Je vermaken 
Verhaal, strip, cabaret 

Slide 7 - Tekstslide

Amuserende tekst
Amuseren
de lezer vermaken met 
een grappige tekst.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het doel van deze poster?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Amuseren
D
Uitleg geven

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het doel van dit recept?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Amuseren
D
Uitleg geven

Slide 17 - Quizvraag

De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
DOEL?
A
overhalen/aansporen
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 18 - Quizvraag

De schrijver wil zijn mening geven.
DOEL?
A
Uitleg geven
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/aansporen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het doel van deze krantenartikelen?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Uitleg geven
D
Overtuigen

Slide 20 - Quizvraag

Met welke tekstvorm hebben wij hier te maken?
A
krant
B
tijdschrift
C
poster
D
brief

Slide 21 - Quizvraag

Bekijk de tekst.
Hoeveel alinea's tel je?

Zien we tussenkopjes?

Slide 22 - Tekstslide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 23 - Quizvraag

Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.

Slide 24 - Quizvraag

In welke drie onderdelen is een tekst verdeeld?

Slide 25 - Open vraag

Wat is een deelonderwerp?

Slide 26 - Open vraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 27 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 28 - Quizvraag

Hoe noemen we ook alweer de belangrijkste zin uit een alinea? Meestal de 1e, 2e of laatste zin.

Slide 29 - Open vraag

Noem de tekstverbanden die je kent

Slide 30 - Woordweb

Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Oorzaak-gevolg
D
Conclusie

Slide 31 - Quizvraag

Welke 2 signaalwoorden horen bij een 'opsommend' verband?
A
Dus, echter
B
En, daarnaast
C
Als, voordat
D
Verder, samengevat

Slide 32 - Quizvraag

Welke woordraadstrategieën ken je?

Slide 33 - Woordweb

Vijf woordstrategieën:

  • Synoniem.
  • Omschrijving of definitie.
  • Voorbeeld.
  • Tegengestelde betekenis.
  • Herkennen van woorden.

Slide 34 - Tekstslide

Stijlfiguren!

Slide 35 - Tekstslide

Stijlfiguren
Tegenstellingen, herhalingen en overdrijvingen zijn veelgebruikte stijlfiguren

Slide 36 - Tekstslide



Stijlfiguren
Verschillende soorten stijlfiguren:
  • Herhaling 
  • Opsomming
  • Tegenstelling
  • Overdrijving
  • Ironie 
  • Sarcasme 

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide