Leesvaardigheid

Leesvaardigheid
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Noem 3 leesstrategieën

Slide 2 - Woordweb

Bij oriënterend, lees je de tekst:
A
Helemaal
B
Voor de helft
C
Nog niet

Slide 3 - Quizvraag

Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je bekijkt de tekst: titel, tussenkopjes, plaatjes.
B
Je kijkt de tekst snel door en je zoekt het antwoord.
C
Je leest de tekst grondig.

Slide 4 - Quizvraag

Welke leesmanier gebruik je bij de volgende vraag:

Wanneer is de finale van de Olympische Winterspelen?
A
zoekend lezen
B
grondig lezen
C
verkennend lezen

Slide 5 - Quizvraag

Hoe kan de schrijver een tekst inleiden?

Slide 6 - Open vraag

Inleiding 
  • De aanleiding wordt genoemd 
  • Een voorbeeld van het onderwerp wordt gegeven
  • Er wordt een belangrijke vraag gesteld 
  • Een mening wordt gegeven 
  • Er wordt een korte samenvatting gegeven  

Slide 7 - Tekstslide

Hoe kan de schrijver de tekst afsluiten?

Slide 8 - Open vraag

Slot 
  • De hoofdgedachte wordt genoemd 
  • Er wordt een advies gegeven
  • Er wordt een conclusie getrokken
  • Er wordt een korte samenvatting van de tekst gegeven  

Slide 9 - Tekstslide

Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'amuseren'?

Slide 10 - Open vraag

Noem zo veel mogelijk tekstsoorten

Slide 11 - Woordweb

Tekstdoel
Wat wil de schrijver?
Tekstsoorten 
Informeren
Dat je iets te weten komt. 
Krantenartikel, tijdschriftartikel, nieuwsbericht
Overtuigen
Dat je dezelfde mening krijgt.
Reactie op website, ingezonden brief 
Waarschuwen
Dat je iets niet doet.
Reclametekst, advertentie, folder
Activeren
Dat je iets gaat doen
Reclametekst, advertentie
Instrueren
Uitleggen hoe je iets moet doen
Gebruiksaanwijzing, recept, handleiding
Adviseren
Je raad geven
Folder (apotheek)
Amuseren 
Je vermaken 
Verhaal, strip, cabaret 

Slide 12 - Tekstslide

Amuserende tekst
Amuseren
de lezer vermaken met 
een grappige tekst.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het doel van deze poster?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Amuseren
D
Uitleg geven

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het doel van dit recept?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Amuseren
D
Uitleg geven

Slide 22 - Quizvraag

De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
DOEL?
A
overhalen/aansporen
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 23 - Quizvraag

De schrijver wil zijn mening geven.
DOEL?
A
Uitleg geven
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/aansporen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het doel van deze krantenartikelen?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Uitleg geven
D
Overtuigen

Slide 25 - Quizvraag

Met welke tekstvorm hebben wij hier te maken?
A
krant
B
tijdschrift
C
poster
D
brief

Slide 26 - Quizvraag

Bekijk de tekst.
Hoeveel alinea's tel je?

Zien we tussenkopjes?

Slide 27 - Tekstslide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 28 - Quizvraag

Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.

Slide 29 - Quizvraag

In welke drie onderdelen is een tekst verdeeld?

Slide 30 - Open vraag

Wat is een deelonderwerp?

Slide 31 - Open vraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 32 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 33 - Quizvraag

Hoe noemen we ook alweer de belangrijkste zin uit een alinea? Meestal de 1e, 2e of laatste zin.

Slide 34 - Open vraag

Noem de tekstverbanden die je kent

Slide 35 - Woordweb

Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Oorzaak-gevolg
D
Conclusie

Slide 36 - Quizvraag

Welke 2 signaalwoorden horen bij een 'opsommend' verband?
A
Dus, echter
B
En, daarnaast
C
Als, voordat
D
Verder, samengevat

Slide 37 - Quizvraag

Welke woordraadstrategieën ken je?

Slide 38 - Woordweb

De docent verschafte uitleg over de stof. Hij geeft ons de te leren opdrachten.

Van welke woordraadstrategie is hier gebruik gemaakt?

Slide 39 - Open vraag

Wat vind je nog lastig aan de theorie?

Slide 40 - Open vraag