Luisteren H1 en H2 KB 15-6-2023

Luisteren en Kijken
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Luisteren en Kijken

Slide 1 - Tekstslide

Luisteren en Kijken
  1. Over welke sport gaat dit fragment?
  2. Speelde jouw team thuis of uit?
  3. Heeft jouw club gewonnen, verloren of gelijkgespeeld?
  4. Is Van den Linden een speelster van Jump'75?
  5. Is Janine Beer een speelster van Jump'75?
  6. Op welke plaats in de ranglijst staat Jump'75?











Slide 2 - Tekstslide

Antwoorden
  1. Volleybal
  2.  Uit
  3. Gewonnen
  4. Nee
  5. Ja
  6. Op de 4e plaats

Slide 3 - Tekstslide

Gericht luisteren en kijken
Hoe kies ik een manier van kijken en luisteren die het beste aansluit bij mijn doel?


Als je geen doel hebt om ergens naar te luisteren, vergeet je gauw wat er is gezegd of wat er is laten zien.

Als je echt op zoek bent naar bepaalde informatie, ga je gerichter luisteren en kijken.


Slide 4 - Tekstslide

Luisteren en Kijken
Om tot een doel te komen, kun je van tevoren bedenken wat je wilt weten van een radio- of televisieprogramma.



Signaalwoorden geven belangrijke relaties in een (luister)tekst aan.


Voorbeeld:
-> Het woord ‘omdat’ geeft aan dat er een reden of argument genoemd gaat worden.


Slide 5 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die verbanden binnen een (luister)tekst aangeven.

Voorbeeld: 
omdat - dan weet je dat er daarna een reden of argument genoemd gaat worden
Leren: blz 208!

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden blz. 208 boek A

Slide 7 - Tekstslide

opsomming
tegenstelling
reden/ argument
conclusie
kortom
ten eerste
omdat
want
dus
hoewel
vervolgens
echter

Slide 8 - Sleepvraag

Luisteren en Kijken
Om je doel te behalen, kun je:
-> extra goed letten op het begin (je hoort dan vaak waarover de spreker het gaat hebben);
-> letten op de signaalwoorden;
-> letten op het beeld bij tv-programma’s of op internet om jou een beter beeld te geven van wat er gezegd wordt.

Slide 9 - Tekstslide

Luisteren en Kijken

Slide 10 - Tekstslide

1.2 Functie van beeld
Beeld is erg belangrijk, omdat het de aandacht van de luisteraar trekt. Beeld kan ook meer zeggen dan alleen de tekst.

Als er chaos ontstaat na een aardbeving, dan is dit duidelijker uit te leggen met beelden dan alleen met woorden.

Slide 11 - Tekstslide

Functie van beeld
Beeld kan verschillende functies hebben:
  • de informatie verduidelijken
  • extra informatie toevoegen
  • sfeer oproepen

Slide 12 - Tekstslide

Functie van beeld
Let ook op de personen die in beeld komen. Aan hun non-verbale gedrag (lichaamstaal) kun je afleiden wat zij precies bedoelen.
Voorbeelden van non-verbale signalen:
  • hoe een spreker kijkt
  • hoe hij staat
  • hoe hij zijn handen gebruikt.

Slide 13 - Tekstslide

Functie van beeld
Let ook op de manier en toon waarop de persoon iets vertelt.

Voorbeelden van de manieren en tonen waarop iets wordt verteld:
  • de gezichtsuitdrukking van de spreken
  • de blik in de ogen van de spreker
  • hoe hard iemand spreekt.

Slide 14 - Tekstslide

Functie van beeld

Slide 15 - Tekstslide

Thuiswerk:
  • Luisteren Hoofdstuk 1 (Lui1.1 t/m 1.3 en examenopdrachten)
    1.1 Gericht luisteren en kijken
    1.2 Functie van beeld
    1.3 aantekening maken
  • Luisteren Hoofdstuk 1 (Lui2.1 t/m 2.3 en examenopdrachten)
    2.1 Informatieve teksten
    2.2 Instructieve teksten
    2.3 Meningen en argumenten herkennen
  • Afmaken Lezen 1 t/m 4 en woordenschat H 3, 1 en 2


Slide 16 - Tekstslide

1.3 Aantekeningen maken
Wil je de belangrijkste informatie van een uitleg onthouden, of moet je vragen beantwoorden naar aanleiding van een kijk-/luisterfragment?
Maak dan aantekeningen.
Noteer hierbij alleen de belangrijkste informatie.
Wat belangrijk is, hangt uiteraard af van je luisterdoel: wat moet je na afloop weten? 

Slide 17 - Tekstslide

Aantekeningen maken
Kijken, luisteren en tegelijk schrijven is lastig, daarom moet je niet te veel opschrijven:

• Noteer het onderwerp en eventueel de deelonderwerpen.
• Noteer alleen de hoofdzaken. Gebruik daarvoor steekwoorden (= losse woorden of stukjes zin).
• Maak verbanden tussen woorden duidelijk met pijlen, streepjes of nummers.
• Gebruik alleen afkortingen waarvan je later zelf nog de betekenis weet.  



Slide 18 - Tekstslide

Aantekeningen maken
Weet je van tevoren dat je vragen krijgt over een kijk-/luisterfragment?
  • Lees dan eerst de vragen. 
  • Noteer tijdens het luisteren het antwoord in steekwoorden. 
  • Werk de antwoorden daarna uit als dat nodig is.


Blijf rustig als je niet alles kunt volgen.

Belangrijke zaken worden vaak herhaald en tot slot nog eens samengevat.

Slide 19 - Tekstslide

Informatieve teksten
Veel kijk- en/of luisterteksten hebben als belangrijkste doel jou te informeren over een onderwerp. 

Bijvoorbeeld de werkaanwijzingen van een praktijkbegeleider, nieuwsberichten of interviews met bekende personen.

Slide 20 - Tekstslide

2.1 Informatieve teksten
In een informatieve tekst wordt meer verteld over een onderwerp, bijvoorbeeld:
- over de geschiedenis van de landbouw in Nederland 
- hoe het komt dat steeds meer toeristen naar Amsterdam komen -> gevolgen

Meestal bevat een informatieve tekst veel feiten, maar er zijn ook informatieve teksten waarin meningen voorkomen.

Slide 21 - Tekstslide

Informatieve teksten
In een informatieve reportage over windenergie 
-> tegenstander van windmolens zijn mening geven. 
-> voorstander van windmolens zijn mening geven

Het doel van de makers is dan niet om jou te overtuigen, maar om jou als kijker informatie te geven, zodat je zelf een mening kunt vormen over het onderwerp. 

Het is wel belangrijk dat je het verschil weet tussen meningen en feiten.

Slide 22 - Tekstslide

2.1 Instructieve teksten
In een instructie krijg je uitleg over hoe je iets moet doen.

Voorbeelden van instructies zijn:
-> de bediening van een brandblusapparaat 
-> het aanleggen van een mitella om een gekneusde arm te ondersteunen.
-> een katheter legen en vervangen bij een cliënt 

Slide 23 - Tekstslide

Instructieve teksten
Een instructie heeft vaak de volgende kenmerken:
 

  • In de inleiding wordt het onderwerp van de instructie genoemd.
  • De instructie bestaat uit een aantal aanwijzingen.
  • Deze aanwijzingen zijn duidelijke stappen die je vaak in een vaste volgorde moet uitvoeren.


Slide 24 - Tekstslide

Instructieve teksten
Let op de signaalwoorden en werkwoorden. 
De signaalwoorden geven de volgorde aan, bijvoorbeeld met:
‘de eerste stap’, ‘daarna’, ‘uiteindelijk’. 

De werkwoorden geven aan wat je precies moet doen, zoals:
  • Haal de hendel naar beneden’ 
  •  ‘Leg een knoop in de theedoek’.

Slide 25 - Tekstslide

Instructieve teksten
In de praktijk krijg je vaak uitleg aan de hand van een demonstratie

Ter verduidelijking laat de ander zien hoe iets werkt. 

Bijvoorbeeld hoe het afval gescheiden wordt. Dat betekent goed luisteren én goed kijken.

Slide 26 - Tekstslide

Instructieve teksten
Door beknopt samenvatten dwing je jezelf om te letten op de belangrijkste instructies.


  • Noteer het onderwerp (‘brandblusser in werking zetten’; ‘mitella vouwen van theedoek en katheter legen en vervangen’)
  • Noteer in steekwoorden de verschillende stappen in de instructie.


Slide 27 - Tekstslide

2.3 Meningen en argumenten
Feiten kun je controleren: 
- je kunt uitzoeken of ze waar of onwaar zijn. 
Meningen zeggen wat iemand van iets vindt: je kunt het ermee eens of oneens zijn.

Het is belangrijk dat je meningen in kijk-/luisterteksten herkent. Je kunt dan zelf bepalen of je het ermee eens bent of niet. 
Je herkent een mening vaak aan de volgende woorden:
 ik vind ..., volgens mij ..., ik denk dat ..., het is mijn overtuiging ..., mijn conclusie is ...

Slide 28 - Tekstslide

Meningen en argumenten
Om anderen te overtuigen van hun mening gebruiken mensen argumenten.
 
Ze leggen uit waarom ze iets vinden. 
Als je die argumenten herkent, kun je bepalen of je het goede of slechte argumenten vindt. 


Slide 29 - Tekstslide

Meningen en argumenten
Argumenten volgen vaak op signaalwoorden zoals:
  • want …
  • omdat …
  • vanwege …
  • daarom …
  • aangezien …
  • dus …

Slide 30 - Tekstslide

Meningen en argumenten
Let goed op, want soms wordt een mening of een argument gepresenteerd als een feit. 

Neem bijvoorbeeld deze uitspraak: 
->  ‘Rijlessen zijn veel te duur.’ 
De uitspraak klinkt als een feit, maar de spreker bedoelt: 
->  ‘Ik vind rijlessen veel te duur.’ 

Slide 31 - Tekstslide

Meningen en argumenten
Je moet dus altijd kritisch kijken en luisteren: 
- hoe betrouwbaar is de informatie
- ben ik het eens met de meningen
- wat vind ik van de argumenten? 

Als je op die manier naar informatie kijkt, kun je goed een eigen mening vormen.

Meer over feiten, meningen en argumenten vind je op bladzijde 85 en 91.

Slide 32 - Tekstslide

Meningen en argumenten

Slide 33 - Tekstslide

Thuiswerk:
  • Luisteren Hoofdstuk 1 (Lui1.1 t/m 1.3 en examenopdrachten)
    1.1 Gericht luisteren en kijken
    1.2 Functie van beeld
    1.3 aantekening maken
  • Luisteren Hoofdstuk 1 (Lui2.1 t/m 2.3 en examenopdrachten)
    2.1 Informatieve teksten
    2.2 Instructieve teksten
    2.3 Meningen en argumenten herkennen
  • Afmaken Lezen 1 t/m 4 en woordenschat H 3, 1 en 2


Slide 34 - Tekstslide

Betekenis afleiden uit een tekst
Als je in een tekst een moeilijk woord tegenkomt, stop dan niet met lezen. 

Vaak kun je door het woord of de rest van de tekst goed te lezen, begrijpen wat er met een woord wordt bedoeld. 

Je hoeft daarvoor niet altijd precies de betekenis te weten.

Slide 35 - Tekstslide

Betekenis afleiden uit een tekst
Gebruik deze tips:

• Kijk of er in de tekst een synoniem staat. Dat is een ander woord dat ongeveer hetzelfde betekent.
• Lees de alinea waarin het woord staat helemaal. Soms geeft de schrijver in de zinnen voor of na het woord een uitleg of omschrijving.
• Zoek voorbeelden. Soms kun je hieruit de betekenis van het woord afleiden. Voorbeelden staan vaak na woorden zoals: bijvoorbeeld, denk aan, onder andere, zoals.
• Kijk of er in de tekst een tegenstelling staat. Ken je het tegenovergestelde woord, dan kun je de betekenis van het andere woord hieruit afleiden.
• Staat er een afbeelding bij de tekst? Soms kan die je ook helpen om de betekenis te vinden.




Slide 36 - Tekstslide

Synoniem
Woorden noemen we synoniem als ze (ongeveer) hetzelfde betekenen.
 
Een synoniem noemen we ook wel evenwoord.
Evenwoord is dus een synoniem van het woord synoniem!

Slide 37 - Tekstslide

Synoniem
Voorbeelden van synoniemen zijn:

  • Kapot - stuk
  • Hollen - rennen
  • Maar - echter
  • Beschonken - aangeschoten
  • Bureau (leenwoord) - schrijftafel
  • Etage (leenwoord) - verdieping
  • Succes (leenwoord) - voorspoed
  • Sowieso (leenwoord) - hoe dan ook
  • Humeur (leenwoord) - stemming

Slide 38 - Tekstslide

Synoniem
Dit waren de meest gezochte trefwoorden in november 2022:

1(2) goed
2(1) belangrijk
3(3) ook
4(4) leuk
5(6) mooi
6(5) zoeken
7(7) echter
8(9) daarnaast
9(8) maar
10(14) groot
11(10) probleem
12(11) duidelijk
13(12) interessant
14(50) zien
15(13) veel
16(53) zeggen
17(68) werken
18(100) eten
19(15) moeilijk
20(17) snel
21(20) voor
22(18) dus
23(19) onderzoeken
24(-) bekijken
25(90) kijken
26(21) ervaring
27(34) gebruiken
28(41) maken
29(24) ontwikkelen
30(25) bijzonder

Slide 39 - Tekstslide

Synoniem
Dit waren de meest gezochte trefwoorden in november 2022:
20(17) snel  (beter, best)
21(20) voor
22(18) dus
23(19) onderzoeken
24(-) bekijken
25(90) kijken
26(21) ervaring
27(34) gebruiken
28(41) maken
29(24) ontwikkelen
30(25) bijzonder

Slide 40 - Tekstslide

Synoniem
Dit waren de meest gezochte trefwoorden in november 2022:
30(25) bijzonder-> 
afwijkend, afzonderlijk, apart, buitengewoon, eigenaardig, excentriek, exceptioneel, markant, ongewoon, opmerkelijk, origineel, raar, speciaal, specifiek, uniek, uitmuntend, vreemd, zeldzaam, zonderling, eigen, particulier, privaat, privé, singulier, buitengemeen, extra, in hoge mate, ongemeen, uitermate, uiterst, uitgelezen, uitzonderlijk, verregaand, zeer, bijster, erg, hard

Slide 41 - Tekstslide