Stap 1: Staat er een voorzetsel of moet je de zin ontleden (ow, mv, lv)? Bepaal welke naamval je nodig hebt.
Stap 2: Kijk naar het zelfstandig naamwoord dat bij het lidwoord hoort dat je moet invullen. Welk geslacht heeft dat?
Stap 3: Heb je een woord uit de der-Gruppe of ein-Gruppe nodig?
Kies de juiste vorm uit de tabel (bij het oefenen gebruik je blz. 161).