Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
do 29 sept bijzonder taalgebruik
Bijzonder taalgebruik
Herhaling
Opsomming
Tegenstelling
Overdrijving
1 / 21
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
In deze les zitten
21 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Bijzonder taalgebruik
Herhaling
Opsomming
Tegenstelling
Overdrijving
Slide 1 - Tekstslide
2: Twee redenen om te kiezen voor bijzonder taalgebruik
Beïnvloeden van het publiek
Het vergroten van betrokkenheid
Slide 2 - Tekstslide
Bijzonder taalgebruik
Iets op een mooiere manier zeggen.
- herhaling
- opsomming
- tegenstelling
- overdrijving
Slide 3 - Tekstslide
herhaling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.
Slide 4 - Quizvraag
Een opsomming is een verband, wat is een synoniem van opsomming?
A
Lijst met dingen die gezegd worden
B
Achter elkaar opgezegde sommen
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.
Slide 6 - Quizvraag
de opsomming
A
alle sommen bij elkaar opgeteld
B
wat je allemaal kunt opnoemen
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands en Wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.
Slide 8 - Quizvraag
Tegenstelling
A
eerst, dan, daarna, toen, vroeger, voordat, ten slotte
B
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking
C
daarbij komt, vooral ook, omdat
D
maar, echter, niettemin, toch, desondanks, daarentegen, hoewel, toch, tenzij
Slide 9 - Quizvraag
Tegenstelling
A
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
B
Als ik naar school ga moet ik eerst met de metro naar Zuid, dan met de bus naar Hoofddorp en dan nog een stukje fietsen.
C
Om te beginnen vind ik dit boek erg vervelend om te lezen. Verder zou ik graag een ander thema willen kiezen.
D
Mijn moeder maakt graag Italiaanse gerechten zoals pasta en pizza.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is geen tegenstelling?
A
Mooi - Prachtig
B
Dik - Vet
C
Mooi - Lelijk
D
Fiets - mountainbike
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een tegenstelling?
A
Langzaam en snel
B
Lief en schattig
C
Mooi en meisje
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn tegenstellingen?
A
Woorden die het tegenovergestelde betekenen
B
Woorden die hetzelfde betekenen
Slide 13 - Quizvraag
Een schrijver gebruikt een overdrijving om ....
A
iets extra op te laten vallen.
B
iets minder erg te maken.
C
een grapje te maken.
Slide 14 - Quizvraag
overdrijving =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.
Slide 15 - Quizvraag
Overdrijving =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.
Slide 16 - Quizvraag
overdrijven
A
iets mooier maken dan het is
B
kunnen drijven
C
ergens overheen varen
Slide 17 - Quizvraag
Wat is GEEN voorbeeld van een overdrijving
A
De dag duurde zo lang dat ik in slaap viel
B
Het was een eindeloos durende dag
C
Het was een doodsaaie dag
D
Het was een leuke dag
Slide 18 - Quizvraag
'Overdrijving' is figuurlijk taalgebruik
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Wat is een overdrijving?
A
iets wat extra opvalt door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is.
B
iets wat heel geweldig of juist afschuwelijk is minder erg te maken of af te zwakken.
Slide 20 - Quizvraag
Huiswerk voor ma 3 oktober
Maken opdr. 3. 4 en 5
Leren blz. 65: Beeldspraak
Leren blz. 66 Beoordelingswoorden
Leren blz. 67 Kenmerken van gedichten
Leren blz. 67 Stijlfiguren
Slide 21 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Do 12 okt Stijlfiguren
8 dagen geleden
- Les met
13 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
fictie - blok 2
November 2022
- Les met
12 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 3
Stijlfiguren (1)
November 2023
- Les met
21 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Stijlfiguren 4H
September 2022
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
blok 2 Fictie les 2 (opdr 6 tm 8) (SLR)
Juli 2021
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2
Poëzie: stijlfiguren
November 2019
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Ma 14 okt Verhaalsoorten
Oktober 2024
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Beeldspraak + Stijlfiguren M4
Januari 2024
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4