les 39 - Oefentoets Grammatica

les 39 - Oefentoets Grammatica
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

les 39 - Oefentoets Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Welkom - 2 havo

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica
9) Hoofd- en bijzinnen

Een samengestelde zin kan bestaan uit:
- twee of meer hoofdzinnen
- een hoofdzin en één of meer bijzinnen
- één of meer hoofdzinnen met één of meer bijzinnen

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica
Een samengestelde zin heeft altijd MINIMAAL ÉÉN HOOFDZIN.

Slide 5 - Tekstslide


hoofdzin:
ow + pv staan altijd naast elkaar
pv staat vooraan in de zin
bijzin:
ow + pv staan niet naast elkaar
pv staat vaak achteraan in de zin

Slide 6 - Tekstslide

Grammatica 10
Voegwoorden

blz 224

Slide 7 - Tekstslide

Voegwoorden
Een voegwoord verbindt:
- twee woorden
- twee woordgroepen
- twee zinnen

Slide 8 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden
Verbindt (meestal) twee woorden, twee woordgroepen óf twee hoofdzinnen.

De voegwoorden zijn: dus, en, maar, of, want

Slide 9 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden
Verbindt meestal een hoofdzin met een bijzin

De voegwoorden kunnen zijn: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra

Slide 10 - Tekstslide

Grammatica 11
Zinsdeelzinnen

blz 226

Slide 11 - Tekstslide

Je leert de functie van zinsdeelzinnen.
- onderwerp
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Tekstslide

Onderwerp
Wie/wat iets doet, iets is

Hoort bij de PV en verandert mee

Slide 13 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Ondergaat iets

Wie/wat + onderwerp + gez?

Slide 14 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
diegene die iets ontvangt/of verneemt (ontvanger)

Aan wie/voor wie?

Slide 15 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid

Waar? Wanneer? Hoe?

Slide 16 - Tekstslide

11) Zinsdeelzinnen
Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is

Bepaal wat de hoofdzin is door de zin vragend te maken: de hoofdzin komt dan vooraan te staan.
Geef het begin en het einde van de bijzin(nen) aan.
Vul in plaats van de bijzin(nen) een woord(groep) in.
Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel de ingevulde woordgroep is.
De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep.


Slide 17 - Tekstslide

Grammatica 12
Zelfstandig-, hulp- en koppelwerkwoord in samengestelde zinnen
blz. 228

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord zegt wat iemand doet.

Heeft een duidelijke betekenis.

Staat in een zin met meer werkwoorden vaak achteraan.

Slide 19 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Is het een naamwoordelijk gezegde?
Doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets?

zijn, blijven, blijken, schijnen, worden, lijken, dunken, voorkomen

Slide 20 - Tekstslide

koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (dunken/voorkomen)

In een zin staat óf een koppelwerkwoord óf een zelfstandigwerkwoord. NOOIT allebei!


Slide 21 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Hulpwerkwoorden komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord.

Je zou me best even kunnen helpen.

Slide 22 - Tekstslide

Stappenplan
1. Verdeel de zin in enkelvoudige zinnen
2. Kijk is het een nw of ww gez.
3. Benoem de werkwoorden:
koppelwerkwoord, zelfstandigwerkwoord + hulpwerkwoord(en)

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag met de oefentoets

Slide 24 - Tekstslide