1. Je weet wat begrippen als absolutisme/absoluut vorst en standenmaatschappij betekent. Je kan deze begrippen uitleggen.
2. Je weet welke problemen de Franse samenleving had. Dit kan je zo opnoemen
3. Je kan twee redenen noemen waarom de schatkist leeg was.
4. Je kent de datum van het begin van de Franse Revolutie.