Le verbe aller; le futur proche;passé composé +description physique

Le verbe aller et le futur proche
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Le verbe aller et le futur proche

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoord: ALLER
Werkwoord: ALLER

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

je vais  = ik ga
tu vas = jij gaat
il va = hij gaat
elle va = zij gaat
on va = men gaat
             / we gaan


nous allons = wij gaan
vous allez = jullie gaan               / U gaat
ils vont = zij gaan  [mannelijk]
elles vont = zij gaan  [vrouwelijk]

Slide 4 - Tekstslide

Let op
"il" kan ook door een mannelijke naam vervangen worden
zoals Pierre, Paul, Jacques...

"elle" kan ook door een vrouwelijke naam vervangen worden
zoals Jeanine, Antoinette, Marie-Thérèse...

Slide 5 - Tekstslide

Let op
"ils" kan ook vervangen worden door bijvoorbeeld :
Pierre et Jacques vont au cinéma.

"elles " kan ook vervangen worden door bijvoorbeeld :
Louise et Lucie vont à la plage.

Slide 6 - Tekstslide

Let op
Als er een jongensnaam en een meisjesnaam bij elkaar  komen dan schrijf je / zeg je = ILS 

Pierre et Marie vont à la piscine = 
ILS vont à la piscine.

Slide 7 - Tekstslide

Tu (aller)
A
vais
B
as
C
es
D
vas

Slide 8 - Quizvraag

Martin....au marché.
A
va
B
vont
C
vas
D
vais

Slide 9 - Quizvraag

Isabelle et Benjamin ....
au restaurant
A
vais
B
vont
C
va
D
allons

Slide 10 - Quizvraag

Mes parents.......en vacances.
A
allez
B
va
C
vont
D
allons

Slide 11 - Quizvraag

Mon frère et moi....au collège.
A
vont
B
allons
C
va
D
vais

Slide 12 - Quizvraag

Le verbe aller au futur proche

Slide 13 - Tekstslide

Futur proche = aller + infinitief

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

présent
passé composé
Je regarde Netflix
Luc et Sophie parlent français
On a fêté l'anniversaire
Vous avez invité Luc?

Slide 16 - Sleepvraag

Slide 17 - Video

Uit welke twee elementen bestaat de passé composé (vb. Ik heb gegeten) in het Frans?  Sleep die  elementen in de goede volgorde naar de juiste vakjes.
Vorm van het hulpwerkwoord aller
Vorm van het hulpwerkwoord avoir
Heel werkwoord
Voltooid deelwoord

Slide 18 - Sleepvraag

Wij hebben gedanst
A
Nous avons dansé
B
Nous dansons
C
Nous dansé
D
Nous avez danser

Slide 19 - Quizvraag

Zij heeft uitgenodigd
A
Elle invité
B
Elle a invité
C
Elles a invite
D
Elles ont invité

Slide 20 - Quizvraag

Zet in de passé composé
Vous____________(demander)

Slide 21 - Open vraag

Zet in de passé composé
Tu ___________(zingen)

Slide 22 - Open vraag

Bonjour! Je suis 
hollandais. Et toi?
1
Salut! Je suis
Française.
2
Bonjour B1B

Tu as passé un bon weekend?

Slide 23 - Tekstslide

Bonjour! Je suis 
hollandais. Et toi?
1
Salut! Je suis
Française.
2
Tu as passé un bon weekend?
J'ai parlé avec Alex
C'est qui Alex?
C'est mon cousin.
Il est comment?
Il est grand
Il a les cheveux blonds
Il a les yeux bleus

    Et elle est comment?



Slide 24 - Tekstslide

Elle est de taille moyenne
Elle a les cheveux noirs
Elle a les yeux marron
Elle ne porte pas de lunettes.
Elle aime chanter.

Slide 25 - Tekstslide

Il est de taille moyenne
Il a les cheveux blonds
Il a les yeux bleus
Il porte des lunettes.
Il aime parler :)

Slide 26 - Tekstslide

Je suis __________
Il / Elle est _______
Description physique
Description du caractère
Triste
Orange
Grand(e)
Drôle
Calme
Sérieux
Beau / belle
Petit(e)
Sympa

Slide 27 - Sleepvraag

Regarde la liste de mots et classe-les selon les catégories proposées. 
timer
7:00
petit
moyen
grand
mince
bleus
raides
longs
noirs
verts
marron
frisés
courts
blonds
bruns
roux

Slide 28 - Sleepvraag

Qui est-ce ?
Écoutez les descriptions des célébrités françaises. Écrivez le nom de la personne pour chaque description que vous entendez...

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Qui est-ce ?

Slide 31 - Open vraag

Qui est-ce ?

Slide 32 - Open vraag

Qui est-ce ?

Slide 33 - Open vraag

Qui est-ce ?

Slide 34 - Open vraag

Qui est-ce ?

Slide 35 - Open vraag