24.3 - Le futur proche 2

le futur proche
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

le futur proche

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les:
    Weet je wat de futur proche is
    Kun de de vormen van het werkwoord "aller" opnoemen
    Weet je wat het werkwoord "aller" betekent
    Kun je werkwoorden in de futur proche zetten
    Weet je wat de woordvolgorde in een Franse zin is
    Kun je een zin in de futur proche én in de ontkenning zetten.

Slide 2 - Tekstslide

Wat voor tijd
zou " le futur"
kunnen zijn?

Slide 3 - Woordweb

le futur proche
             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk nadat je het zegt, gaat doen. 
Bijvoorbeeld:  Ik ga mijn kamer opruimen
Exemple: Je vais ranger ma chambre. 

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1: leer het rijtje van "aller"
je
vais
tu
vas
il / elle/ on
va
nous
allons
vous 
allez
ils / elles 
vont
ik
ga
jij
gaat
hij / zij / men
gaat
wij
gaan
jullie / u
gaan / gaat
zij [mmv / vmv]
gaan

Slide 5 - Tekstslide

sleep de juiste vorm van aller & de vertalingen naar de juiste persoon
Je 
Tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vont
allons
vais
vas
va
allez
ik
jij
hij / zij / men
wij
jullie / u
zij [mmv / vmv

Slide 6 - Sleepvraag

Stap 2
Om de futur proche te maken doe je het volgende:
                                 vorm van aller + heel werkwoord


                Bijvoorbeeld: Elle va danser avec sa copine
Vertaling: Zij gaat met haar vriendin dansen 

Slide 7 - Tekstslide

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 8 - Tekstslide

De zinsvolgorde is dan:



onderwerp
vorm van aller
heel ww
rest v.d. zin
Nous
allons
écouter 
de la musique
Ma mère
va 
manger
une pomme

Slide 9 - Tekstslide

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
vorm van aller
hele
werkwoord
rest
van de zin
Ils
vont
acheter
des pantalons

Slide 10 - Sleepvraag

Let op
Als je een zin ontkennend maakt, dan zet je ne... pas om het 1e werkwoord in de zin. Dus:

onderwerp
ne vorm van aller pas
heel ww
rest v.d. zin
Nous
n'allons pas
écouter 
de la musique
Ma mère
ne va pas
manger
une pomme

Slide 11 - Tekstslide

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
ontkenning
vorm van aller
ontkenning
hele ww
rest v.d. zin
Ils
vont
acheter
de pantalons
ne
pas

Slide 12 - Sleepvraag

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]
A
Elle aller manger
B
Elle va manger
C
Elle vais manger
D
Elle va mange

Slide 13 - Quizvraag

Gebruik de volgende liedjes om het werkwoord uit je hoofd te leren, meezingen en meedansen is aanbevolen :D

Slide 14 - Tekstslide

3

Slide 15 - Video

00:29
Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 16 - Quizvraag

00:31
Wat was de tu-vorm van aller?
A
tu vais
B
tu va
C
tu vas
D
tu vont

Slide 17 - Quizvraag

00:38
Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?
A
nous vais
B
nous allez
C
nous vont
D
nous allons

Slide 18 - Quizvraag

Het volgende lied gaat iets sneller :)


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Maak de volgende opdrachten in Learnbeat:

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Tu sais conjuger le verbe 'savoir'?
Quelques exemples:

-Je sais que ton nom est Jules.
-Il sait que j'ai 32 ans.
-Nous savons le titre de ce film.
-Elles savent bien jouer au foot!
-Vous n'avez pas su qu'il est prof de français?

Slide 23 - Tekstslide

Après les phrases...
Quelle est la traduction du verbe 'savoir'?
A
weten
B
hebben
C
kunnen
D
zien

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Passé Composé:
hulp ww avoir + VD
Imparfait:
TT nous vorm -ONS + uitgangen

Slide 26 - Tekstslide

Tu ... quelle est la capitale de la France?
A
sait
B
sais
C
savons
D
savent

Slide 27 - Quizvraag

Nous ne ... pas que tu as un frère.
A
savez
B
savent
C
sait
D
savons

Slide 28 - Quizvraag

Elles ... que leur mère aime des bonbons.
A
sait
B
sais
C
savons
D
savent

Slide 29 - Quizvraag

Je/J' ... que Bart avait une nouvelle voiture.
A
ai savoiré
B
ai su
C
as su
D
ai sue

Slide 30 - Quizvraag

Elles ... que j'aimais cette robe.
A
savaient
B
savait
C
savais
D
savions

Slide 31 - Quizvraag

Il (savoir - imparfait) tous les mots du test!

Slide 32 - Open vraag

Nous (savoir - passé composé) sa couleur préférée.

Slide 33 - Open vraag

On (savoir - imparfait) que c'était un joueur de basket connu.

Slide 34 - Open vraag

Comment est-ce que vous (savoir - passé composé) ça?

Slide 35 - Open vraag

Traduisez la phrase:
Papa sait jouer au foot (voetballen)!

Slide 36 - Open vraag

Des questions?
Regardez aussi votre livre U7

Slide 37 - Tekstslide

Maak de volgende opdrachten in Carte Orange:


- U7, Conversations - app. 8 ex. 28 et 29

Slide 38 - Tekstslide