Week 39 les 1 Herhaling taalverzorging

Lesopbouw
  • 10 min. Zs lezen
  • Lesdoelen bespreken
  • Terugblik 
  • Korte uitleg
  • SO maken of opdrachten maken
  • Nakijken
  • Evaluatie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesopbouw
  • 10 min. Zs lezen
  • Lesdoelen bespreken
  • Terugblik 
  • Korte uitleg
  • SO maken of opdrachten maken
  • Nakijken
  • Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

10 min. Zs

Lezen

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt zelf een keuze maken; SO of aan de slag met de herhalingsopdrachten
  • Je kent de onderdelen die terugkomen in de toets; leestekens, hoofdletters, citeren, spelling tt/vt/vdw, persoonsvormen en onderwerpen, samengestelde zinnen, samengestelde woorden

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
  1. Leestekens + citeren
  2. Spelling tt + vt + vdw
  3. Aan elkaar of los (woorden)
  4. Samengestelde zinnen
  5. Persoonsvormen en onderwerpen
  6. Samengestelde woorden
  7. Verwijswoorden

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg:
Keuze; SO maken of extra opdrachten maken?

SO maken vooraan zitten

Regels: iedereen werkt zelfstandig in stilte

SO maken: spieken of praten = 1 

Slide 5 - Tekstslide

1. Leestekens

Slide 6 - Tekstslide

Citeren: letterlijk opschrijven wat er

gezegd wordt

1. dubbele punt                                    :
2. aanhalingsteken                            '
3. de zin                
4. punt/vraagteken/uitroepteken  zeggen= .   vragen = ?  schreeuwen = !
5. aanhalingsteken                              '

Mevrouw zegt: 'Ik wil morgen jullie huiswerk controleren.'


Mevrouw vraagt: 'Mag ik morgen jullie huiswerk nakijken?'


Mevrouw schreeuwt: 'Morgen kijk ik jullie huiswerk na!'

Slide 7 - Tekstslide

2. Tegenwoordige tijd
  • Vul altijd het werkwoord 'lopen' in 
  • Hoor je een -t dan schrijf je hem 
  • Hoor je géén -t dan schrijf je het met een -d 

loop       ik          loop 
loop       jij          loopt 
loopt     hij/zij  loopt
loopt      het      loopt

vb. (worden).... jij morgen 15 jaar?
vb. Jij (worden)... morgen 16 jaar.

Slide 8 - Tekstslide

Verleden tijd
  1. Wat is de stam (-en)?                               vb.   fietsen                                    beantwoorden


  2. Wat is de laatste letter?                          vb.   fiets                                         beantwoord


  3. Zit de letter in 't exkofschip                  vb.   s                                                d 
       ja     -> +te                                                                 +te                                          +de
       nee -> +de
                                                 
                                                                                   vb.   fietste                                    beantwoordde



Slide 9 - Tekstslide

Voltooide deelwoorden
  • VDW zijn de ge-, be-, en ver- woorden
    vb. gebeurd, bediend, verward.
  • Maar hoe schrijf je deze woorden? --> Je maakt het woord langer

Dus
  • Het is gebeurd. 
    Gebeurde -> gebeurd
  • De kraan wordt door mij bediend.
    Bediende --> bediend
  • Hij is erg verward.
    Verwarde --> verward

Slide 10 - Tekstslide

3. Aan elkaar of los?

Aan elkaar schrijven


1. Werkwoorden die beginnen met: na, op, over, uit enzovoort
vb. De hond wordt uitgelaten.

2. Samenstellingen die bestaan uit 2 of meer znw
vb. kassa+bon -> kassabon, school+pas -> schoolpas

3. Samengestelde aardrijkskundige namen
vb. Noord-Brabant

4. Getallen tot en met duizend

vb. zesenzeventig, vierhonderd


Slide 11 - Tekstslide

4. Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen:
- Van twee zinnen maak je één zin
- Maak gebruik van voegwoorden: maar, want, omdat



Voorbeeld:

Kevin leest een artikel. Sander leest een boek.
Kevin leest een artikel, maar Sander leest een boek.

Slide 12 - Tekstslide

5. Persoonsvorm en onderwerp

PV = zin vragend maken / in een andere tijd zetten

OND = wie/wat + pv


Stap 1: kijk naar het eerste gedeelte van de zin (tot de komma)
Stap 2: benoem de PV + het OND
Stap 3: kijk naar het tweede gedeelte van de zin (na het voegwoord)

Stap 4: benoem de PV + het OND


Kevin leest een artikel, maar Sander leest een boek.

Wouter zat in het park te vissen, maar hij ving niet één vis.

Slide 13 - Tekstslide

6. Samengestelde woorden

Samenstelling zijn twee woorden die SAMEN één woord worden



vb. bureau + tafel = bureautafel

boeken + plank = boekenplank

Slide 14 - Tekstslide

Tussenletter -en-

Het eerste woord heeft alleen een meervoud op -en.

Krant  = kranten  -> krantenbezorger

Kip      =  kippen   -> kippensoep

Slide 15 - Tekstslide

Tussenletter -e-
  • Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is

vb. Zon = zonnestelsel, Koningin = Koninginnedag


  • Het eerste woord is versterkend

vb. Apetrots = heel trots, beresterk = heel sterk


  • Het eerste woord heeft een mv op -en en op -s

vb. Groente = groentes & groenten -> groentesoep

Slide 16 - Tekstslide

Tussenletter -s-

Deze kun je vaak horen

vb. Meningsverschil, jongensbroek



Slide 17 - Tekstslide

Opdrachten

Basis ->                                                                     Kader ->

   


SO maken



Klaar:

Lezen


timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Nakijken

Slide 19 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 20 - Tekstslide