In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Belangrijke tips
* Maak de lessen serieus.
* Gebruik geen translate als je
schrijfopdrachten/zinnen moet maken.
* Vraag hulp van de docent als je het antwoord
echt niet weet of een andere vraag hebt.
Slide 1 - Tekstslide
Deze les gaat over
veilig op de fiets
Slide 2 - Tekstslide
Woordenschat
Je leert de betekenis van woorden.
Slide 3 - Tekstslide
Ik leer de woorden
fietsverlichting
kwetsbaar
zichtbaar
levensgevaarlijk
veiligheid
reflectoren
voorlamp en achterlamp
Slide 4 - Tekstslide
fietsverlichting
voorlamp
achterlamp
reflectoren
zichtbaar
kwetsbaar
levensgevaarlijk
veiligheid
- licht dat aan je fiets zit: de voorlamp, de
achterlamp, de reflectoren
- de lamp die aan de voorkant van je fiets zit
- de lamp die aan de achterkant van je fiets zit
- strepen op de fietsbanden en trappers die
licht geven in het donker
- anderen kunnen jou goed zien
- niet goed beschermd, je kunt gewond raken
- je kunt ernstig gewond raken,
het is gevaarlijk voor je leven
je kunt dood gaan
- ervoor zorgen dat je niet in gevaar bent
Slide 5 - Tekstslide
fietsverlichting is
A
een trapper
B
de reflector
C
de voorlamp
D
de achterlamp
Slide 6 - Quizvraag
fietsverlichting is
A
licht in huis
B
licht aan de fiets
C
licht van de kerstboom
D
licht van de auto
Slide 7 - Quizvraag
Je bent goed zichtbaar als je
A
fietsverlichting hebt.
B
je een lichte kleur jas aan hebt.
C
reflectoren aan je trappers hebt.
D
een donkere kleur jas aan hebt.
Slide 8 - Quizvraag
Welke woorden passen bij 'zichtbaar'?
A
geluid
B
zien
C
ogen
D
oren
Slide 9 - Quizvraag
Kwetsbaar ben je als je
A
onvoorzichtig bent.
B
voorzichtig bent.
C
verlichting hebt.
D
geen verlichting hebt.
Slide 10 - Quizvraag
Als je fiets geen verlichting heeft dan is het gevaarlijk voor je
A
huisdier
B
tuin
C
studie
D
leven
Slide 11 - Quizvraag
Veiligheid betekent
A
dat het niet levensgevaarlijk is.
B
dat je leven niet in gevaar is.
C
dat je niet kwetsbaar bent.
D
dat je zichtbaar bent
Slide 12 - Quizvraag
Grammatica
Je leert het werkwoord: aanzetten.
dit werkwoord wordt gesplitst in twee woorden. Dat heet een samengesteld werkwoord.
Je kunt zeggen/schrijven:
ik zet de lamp aan/ wij zetten de verlichting aan/ u zet de laptop aan
Ik zet mijn fietslamp aan
jij/je/u zet jouw/uw fietslamp aan
hij/zij/het zet zijn fietslamp aan
wij zetten onze fietslampen aan
jullie zetten jullie fietslampen aan
zij/ze zetten hun fietslampen aan
Deze zinnen hebben andere woorden, maar hebben dezelfde betekenis.
Slide 13 - Tekstslide
Begrijpend lezen
- Bekijk de video
- Lees de drie stukjes tekst.
- Maar daarna de vragen
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
1. Zet je licht aan!
Fietsers in het verkeer zijn kwetsbaar. Daarom moeten ze goed zichtbaar zijn. Goede fietsverlichting in het donker is dus belangrijk. De kans om aangereden te worden is dan kleiner. Er is daarom een campagne gestart voor goede fietsverlichting. Laat je zien en zet je licht aan!
2. Levensgevaarlijk
Fietsen zonder licht in het donker is levensgevaarlijk. Fietsers weten wel dat fietsverlichting belangrijk is. Maar toch fietsen ze te vaak zonder verlichting. Ze hebben daar een aantal redenen voor.
Bijvoorbeeld omdat de verlichting kapot is. Of omdat de batterijen leeg zijn. Of omdat de verlichting gestolen is. Maar fietsers vergeten soms ook om hun licht aan te zetten. Bij een derde van de fietsers is de fietsverlichting niet goed. En dat is gevaarlijk. Want automobilisten zien fietsers zonder licht niet goed in het donker.
Slide 16 - Tekstslide
Tekst
3. Regels voor fietsverlichting
Er zijn regels voor fietsverlichting. De verlichting moet vastzitten aan je fiets. Of je gebruikt losse lampjes. Heb je vaste fietsverlichting? Dan moet je voorlamp wit of geel licht geven. Je achterlicht moet rood zijn. De lampen mogen niet knipperen. Gebruik je losse lampjes op de fiets? Dan gelden dezelfde regels. En de lampjes moeten goed zichtbaar zijn. Je mag de lampjes niet vastmaken aan je hoofd, armen of benen. Je mag ze alleen aan je bovenlichaam vastmaken. Of aan een tas. Er moeten ook reflectoren op je fiets zitten. Op de trappers, op de banden en achter op de fiets. Door de lampen en reflectoren ben je goed te zien.
Slide 17 - Tekstslide
Fietsers rijden vaak zonder verlichting. Hoeveel redenen lees jij daarvoor? In welk stukje tekst lees je dat? 1, 2 of 3
Slide 18 - Open vraag
Wanneer wordt de kans kleiner om aangereden te worden? In welk stukje tekst lees je dat? 1, 2, of 3
(aangereden /aanrijden: is dat een auto tegen jou aan rijdt).
Slide 19 - Open vraag
Er zijn regels voor fietsverlichting. Hoeveel regels vind je in het laatste stukje tekst?
Slide 20 - Open vraag
Schrijven
Je leert een samenvatting schrijven.
Lees de drie belangrijkste zinnen uit de drie
stukjes nog een keer. Schrijf deze in een klein verhaaltje. Gebruik het werkwoord aanzetten.
Let op
de spelling (hoe schrijf ik de woorden?)
gebruik lidwoorden (de, het, een)
gebruik 3 zinnen of meer
elke zin heeft 5 woorden of meer
Is de samenvatting niet goed? Dan hoor je van de docent of je het nog een keer moet maken.
Slide 21 - Tekstslide
Het belangrijkste uit stukje 1 is.......
Slide 22 - Open vraag
Het belangrijkste uit stukje 2 is
Slide 23 - Open vraag
Het belangrijkste uit stukje 3 is
Slide 24 - Open vraag
Schrijf nu hieronder de drie belangrijkste dingen op van stukje tekst 1, 2 en 3
Mijn samenvatting van de tekst 'Zet je licht aan'!