dinsdag 8-12-2020

Belangrijke tips
* Maak de lessen serieus.
* Gebruik geen translate als je
   schrijfopdrachten/zinnen moet maken.
Vraag hulp van de docent als je het antwoord
   echt niet weet of een andere vraag hebt.

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Belangrijke tips
* Maak de lessen serieus.
* Gebruik geen translate als je
   schrijfopdrachten/zinnen moet maken.
Vraag hulp van de docent als je het antwoord
   echt niet weet of een andere vraag hebt.

Slide 1 - Tekstslide

Deze les gaat over 
veilig op de fiets

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat
Je leert de betekenis van woorden.

Slide 3 - Tekstslide

Ik leer de woorden
fietsverlichting
kwetsbaar
zichtbaar
levensgevaarlijk
veiligheid
reflectoren
voorlamp en achterlamp

Slide 4 - Tekstslide

fietsverlichting     


voorlamp
achterlamp        
reflectoren

zichtbaar

kwetsbaar

levensgevaarlijk


veiligheid






- licht dat aan je fiets zit: de voorlamp, de 
   achterlamp, de reflectoren

- de lamp die aan de voorkant van je fiets zit
- de lamp die aan de achterkant van je fiets zit
- strepen op de fietsbanden en trappers die
   licht geven in het donker
- anderen kunnen jou goed zien

- niet goed beschermd, je kunt gewond raken

- je kunt ernstig gewond raken, 
   het is gevaarlijk voor je leven
   je kunt dood gaan
- ervoor zorgen dat je niet in gevaar bent

Slide 5 - Tekstslide

fietsverlichting is
A
een trapper
B
de reflector
C
de voorlamp
D
de achterlamp

Slide 6 - Quizvraag

fietsverlichting is
A
licht in huis
B
licht aan de fiets
C
licht van de kerstboom
D
licht van de auto

Slide 7 - Quizvraag

Je bent goed zichtbaar als je
A
fietsverlichting hebt.
B
je een lichte kleur jas aan hebt.
C
reflectoren aan je trappers hebt.
D
een donkere kleur jas aan hebt.

Slide 8 - Quizvraag

Welke woorden passen bij 'zichtbaar'?
A
geluid
B
zien
C
ogen
D
oren

Slide 9 - Quizvraag

Kwetsbaar ben je als je
A
onvoorzichtig bent.
B
voorzichtig bent.
C
verlichting hebt.
D
geen verlichting hebt.

Slide 10 - Quizvraag

Als je fiets geen verlichting heeft dan is het gevaarlijk voor je
A
huisdier
B
tuin
C
studie
D
leven

Slide 11 - Quizvraag

Veiligheid betekent
A
dat het niet levensgevaarlijk is.
B
dat je leven niet in gevaar is.
C
dat je niet kwetsbaar bent.
D
dat je zichtbaar bent

Slide 12 - Quizvraag

Grammatica
Je leert het werkwoord: aanzetten.
dit werkwoord wordt gesplitst in twee woorden.  Dat heet een samengesteld werkwoord.
Je kunt zeggen/schrijven:
ik zet de lamp aan/  wij zetten de verlichting aan/ u zet de laptop aan
Ik                   zet mijn fietslamp aan                                                                            
jij/je/u         zet jouw/uw fietslamp aan
hij/zij/het   zet zijn fietslamp aan
wij                 zetten onze fietslampen aan
jullie             zetten jullie fietslampen aan
zij/ze            zetten hun fietslampen aan


Deze zinnen hebben andere woorden, maar hebben dezelfde betekenis.



Slide 13 - Tekstslide

Begrijpend lezen
- Bekijk de video
- Lees de drie stukjes tekst.
- Maar daarna de vragen


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video


1. Zet je licht aan!
Fietsers in het verkeer zijn kwetsbaar. Daarom moeten ze goed zichtbaar zijn. Goede fietsverlichting in het donker is dus belangrijk. De kans om aangereden te worden is dan kleiner. Er is daarom een campagne gestart voor goede fietsverlichting. Laat je zien en zet je licht aan!


2. Levensgevaarlijk
Fietsen zonder licht in het donker is levensgevaarlijk. Fietsers weten wel dat fietsverlichting belangrijk is. Maar toch fietsen ze te vaak zonder verlichting. Ze hebben daar een aantal redenen voor.
Bijvoorbeeld omdat de verlichting kapot is. Of omdat de batterijen leeg zijn. Of omdat de verlichting gestolen is. Maar fietsers vergeten soms ook om hun licht aan te zetten. Bij een derde van de fietsers is de fietsverlichting niet goed. En dat is gevaarlijk. Want automobilisten zien fietsers zonder licht niet goed in het donker. 



Slide 16 - Tekstslide

Tekst



3. Regels voor fietsverlichting  
Er zijn regels voor fietsverlichting. De verlichting moet vastzitten aan je fiets. Of je gebruikt losse lampjes. Heb je vaste fietsverlichting? Dan moet je voorlamp wit of geel licht geven. Je achterlicht moet rood zijn. De lampen mogen niet knipperen. Gebruik je losse lampjes op de fiets? Dan gelden dezelfde regels. En de lampjes moeten goed zichtbaar zijn. Je mag de lampjes niet vastmaken aan je hoofd, armen of benen. Je mag ze alleen aan je bovenlichaam vastmaken. Of aan een tas. Er moeten ook reflectoren op je fiets zitten. Op de trappers, op de banden en achter op de fiets. Door de lampen en reflectoren ben je goed te zien. 

 

Slide 17 - Tekstslide

Fietsers rijden vaak zonder verlichting.
Hoeveel redenen lees jij daarvoor?
In welk stukje tekst lees je dat? 1, 2 of 3

Slide 18 - Open vraag

Wanneer wordt de kans kleiner om aangereden te worden?
In welk stukje tekst lees je dat? 1, 2, of 3

(aangereden /aanrijden: is dat een auto tegen jou aan rijdt).

Slide 19 - Open vraag

Er zijn regels voor fietsverlichting.
Hoeveel regels vind je in het laatste stukje tekst?

Slide 20 - Open vraag

Schrijven
Je leert een samenvatting schrijven.

 Lees de drie belangrijkste zinnen uit de drie
 stukjes nog een keer. Schrijf deze in een klein   verhaaltje. Gebruik het werkwoord aanzetten.
Let op
  • de spelling (hoe schrijf ik de woorden?)
  • gebruik lidwoorden (de, het, een)
  • gebruik 3 zinnen of meer
  • elke zin heeft 5 woorden of meer
  • Is de samenvatting niet goed? Dan hoor je van de docent of je het nog een keer moet maken.


Slide 21 - Tekstslide

Het belangrijkste uit stukje 1 is.......

Slide 22 - Open vraag

Het belangrijkste uit stukje 2 is

Slide 23 - Open vraag

Het belangrijkste uit stukje 3 is

Slide 24 - Open vraag

Schrijf nu hieronder de drie belangrijkste dingen op
van stukje tekst 1, 2 en 3

Mijn samenvatting van de tekst 'Zet je licht aan'!

Slide 25 - Open vraag

De les was
A
makkelijk
B
soms makkelijk, soms moeilijk
C
moeilijk
D
leuk

Slide 26 - Quizvraag

Welke vragen vond je een beetje moeilijk?

Slide 27 - Open vraag